Marguerite Yourcenar en de ambiguïteit van eerlijkheid
Marguerite Yourcenar, ‘Herinneringen van Hadrianus’
In André Delvaux’ verfilming van Yourcenars roman ‘L’oeuvre au noir’ zie je een scène waarin kinderen spelen tegen een achtergrond van het Vlaamse platteland anno zestiende eeuw. Er is geen bebouwing, de lucht is azuurblauw en het beeld wordt overheerst door het diepe groen van een rijke vegetatie. Een idyllisch tafereel. De camera trekt zich terug. De kinderen lopen argeloos voorbij een galg waar een lijk aan bengelt, er valt geen schrik of afschuw te bespeuren. De kijker vat onmiddellijk: een gewelddadige dood was toen de evenknie van een parkeerboete nu.
Wikipedia als hulp
Die terloopsheid van gruwelijkheid duikt ook op in deze roman. Marguerite Yourcenar (1903-1987) knoopt in ‘Herinneringen van Hadrianus’ aan met het levensverhaal van Hadrianus, de Romeinse keizer die tussen 117 en 138 het Romeinse Rijk tot over het kanaal uitbreidde. Opgezet als een memoire is de historische omkadering zuinig aangebracht. Dat kan in eerste instantie voor een troebele leeservaring zorgen. De auteur rekent immers op de lezer om het verhalen te situeren in tijd en ruimte. Is dat een manco? We hopen graag van niet, aangezien er toch iets bestaat als Wikipedia om rudimentaire kennis rond de klassieke oudheid bij te spijkeren.
Wie zich niet laat afschrikken door een roman die enige tijd vraagt om vertrouwd met te raken, krijgt veel terug. ‘Herinneringen aan Hadrianus’ laat zich lezen als een kroniek van een karakter. De keizer wordt neergezet als een eenzelvig man, die vanuit zijn individualiteit desalniettemin bruggen slaat tussen gemeenschappen.
Ik wilde dat de verheven grootsheid van de pax Romana zich uitstrekte tot iedereen, onmerkbaar als de muziek van het bewegende firmament; dat de nederigste reiziger van het ene land of het ene continent naar het andere kon trekken zonder lastige formaliteiten, zonder gevaren, overal verzekerd van een minimum aan rechtsbescherming en beschaving.
Yourcenar werkte van 1924 tot 1951 aan deze roman, wat naar ons gevoel te merken is aan de rijk geschakeerde taal. Zinnen laten zich hier lezen als een bochtrijke weg door de Ardennen waarbij zich plotseling tussen de bosschages een panorama aanbiedt. Wanneer Hadrianus reflecteert over geluk levert dit volgende passage op:
Als we zoveel mogelijk de nutteloze lasten hebben verlicht […] zal er, om de heroïsche deugden van de mens paraat te houden, nog altijd de lange reeks werkelijke klachten overblijven zoals dood, ouderdom, ongeneeslijke ziekten […] of de middelmatigheid van een leven dat minder ver reikt dan onze plannen en saaier is dan onze dromen, kortom alle onheilen veroorzaakt door de goddelijke aard der dingen.
Memoires als vraagteken
Hoewel Hadrianus in deze gefingeerde memoires naar voren treedt als een stoïcijn, zijn er de nodige passages te vinden waarin zijn ongeremde kant naar voren treedt. Er zijn de nodige seksuele experimenten, politieke opponenten worden genadeloos uitgeschakeld. Het is het spel dat de iedere memoire met de lezer speelt. Wat is nu werkelijk gebeurd? Wat wordt er verbloemd?
Op het achterplat prijkt een quote van auteur Pfeijffer die ‘Herinneringen …’ prijst omwille van de “wijsheid” en de “superieure klassieke stijl”. Wie zijn wij om daar iets tegenin te brengen?