Diepe buiging voor Lize Spit
Lize Spit, ‘Autobiografie van mijn lichaam’
Deze week konden lezers van de Lage Landen hun hart ophalen met de publicatie van ‘Autobiografie van mijn lichaam’. Dat Lize Spit een schrijver van formaat is, hoeft ze al lang niet meer te bewijzen. De puntige aforismen en prachtige beelden springen van elke pagina die ze produceert. Het was dan ook reikhalzen naar nieuws van haar hand.
Vorm en inhoud
De cover van het boek is oudroze met witte letters voor de titel. Die letters zijn allemaal omringd door in de kaft geprikte gaatjes. Het verwijst naar de prikpen van Spits kleutertijd, en naar de grote thema’s van het boek:
‘Wat schrijven is: de witte bloedcel. Het schadelijke deeltje bestrijden door het in te kapselen, elk vreemd of niet te controleren gevoel insluiten in taal en langzaam afvoeren. Niet met grote abstracte woorden (…) maar met concrete punten, klein en zo aaneengesloten mogelijk.’
Het duidt ook op de problematische verhouding met het lichaam:
‘Ik ben tien en als ik in de spiegel naar mezelf kijk, plaats ik op mijn lichaam de lichamen van andere meisjes, die beter geslaagd zijn, ik stippel hun omtrek uit op mijn lichaam, een patroontekening van waar ik zou moeten snijden … tot enkel de juiste vorm overblijft.’
Het verhaal begint met een haast formele mail waarin Spits moeder aan haar kinderen meedeelt dat ze slokdarmkanker heeft. De rest van het boek beschrijft de rollercoaster van de ziekte en sleurt je mee op de onvermijdelijke trip naar het einde. Spit schrijft met ‘Autobiografie van mijn lichaam’ haar moederboek. Al krioelt het in de letteren van de levende en dode moeders, dit boek is zoveel meer en overstijgt het genre.
Schrijver als personage
Spit kiest met ‘Autobiografie van mijn lichaam’ voor autofictie. Net als in ‘Wolf’ van Lara Taveirne en in ‘Het wordt nooit beter‘ van Griet Op de Beeck wordt de schrijver een hoofdpersonage. Het leidt tot een genadeloze eerlijkheid die tegelijk herkenbaar is en afkeer wekt.
‘In mijn moeders leven en huwelijk zijn er zelden zaken beter uitgevallen dan verwacht. Bij de eerste kus met mijn vader stootte ze zo hard tegen hem aan dat ze een stuk van haar beide voortanden verloor.’ Het voorspiegelt het trieste lot van een huwelijk waarin twee mensen niet voor elkaar kunnen zijn wat ze nodig hebben en dat niet eens kunnen zeggen. Ze haperen aan de taal en in toxische relatiepatronen.
‘Autobiografie van mijn lichaam’ is een prachtig verslag van verslaving en verval. Het bespreekt het thema gemis in al zijn gruwelijke facetten. Hoe elke geboorte gespletenheid creëert. Gescheiden van onze moeder en de wereld, ervaren we ook in onszelf bij het opgroeien soms een dissociatie tussen hoofd en lichaam. Het kan een smaak van eenzaamheid nalaten in elke dag.
Ieder kiest een copingstrategie om met dat gespleten gevoel om te gaan. Spits’ moeder ontwikkelt een drankverslaving. Ze onderhoudt met dat alcoholprobleem niet enkel een geheime tuin maar een hele imaginaire stad waarin het voor haar makkelijker leven is. ‘Hij zag je nooit, mama, en kijk wat jij juist dan aanrichtte, in zijn blinde vlek: je begon er een stad te stichten. … Je genoot ervan dat je jezelf eindelijk een plaats gunde waar je alleen kon zijn.’
Parallel met het ziekteverloop duikt Lize Spit haar verleden in en analyseert ze met scherp observatievermogen haar jeugdjaren en de verstoorde dynamiek van het gezin waarin ze opgroeit. Als alcoholverslaafden blijken beide ouders niet in staat een stabiele omgeving en een warme thuis voor hun vier kinderen te creëren. We lezen dagboekfragmenten in een originele, kinderlijke taal en uitgewerkte gestileerde beschrijvingen van kantelmomenten in het gezinsleven.
Hoe haar moeder de instelling in Lier mag verlaten voor kerstavond en haar vader ostentatief wijn drinkt en zijn vrouw herhaaldelijk drank aanbiedt. Spit veroordeelt hierbij het ‘impliciet geweld’ niet en maakt de lezers even ongemakkelijke getuigen als de kinderen.
Taal, talent en trauma
Spit heeft het talent trauma en verdriet te vatten zonder agressieve eenduidige taal, maar in al zijn nuances en gelaagdheden. Ze blijft haar ouders aanspreken met ‘je’ en ‘jullie’ en duidt met haar toon de complexe verstrengeling van liefde, angst, bezorgdheid en schaamte.
Het boek is bovendien een ode aan die taal. Spit verweeft haar magische metaforen met pubertaal en dwangneurotische taalexperimenten in een misviering. wantwantwantwantditditditisismijnmijnmijnmijnlichaamlichaamlichaamlichaamlichaamlichaamlischaamt (En al die vragen en antwoorden tussen haakjes, de spreek- en sms-taal stromen het boek binnen.) Nergens stokt of stopt het de vertelling, ze doen het verhaal mee vloeien. De typisch Vlaamse achtergrond van haar andere romans schemert ook hier door de kieren van dit verhaal in de dorpse alledaagse details.
Tegelijk is het boek een verhaal van een lichaam. De zoektocht van opgroeien en leven met (suiker)ziekte. Hoe een veranderend en ziek lichaam je kwetsbaar en eenzaam kan maken. De eerste stappen richting seksueel volwassen worden. Hoe het leven je dwingt uit je hoofd te komen en je lichaam te erkennen. Een evenwichtsoefening tussen het fysieke en het geestelijke. Hoe kan je dier en toch mens zijn? Lize Spit beschrijft op griezelig gedetailleerde wijze hoe ze haar lichaam pijnigt door eraan te ‘wippen, prutsen, pulken, krabben – … de taal zit als een te strak omhulsel om haar onrust heen.’
Gelukkig kunnen we ook op andere manieren rust vinden. Het beeld van de stad duikt nogmaals op. Spit creëert met woorden een veilige plek voor zichzelf om het leven vast te grijpen en te begrijpen. Niet enkel een eigen kamer, een stad. Zij heeft er geen alcohol voor nodig. Haar stad is niet stiekem bovendien. Ook lezers kunnen die plek betreden. ‘Een stad met (…) huisjes, springkastelen, boerderijen, bergen en zee.’ We hoeven het boek slechts open te slaan.