Dramatisch ondramatisch: Wagners godendeemstering als stripverhaal bij De Munt

De Munt, ‘Götterdämmerung’ 
Het walhalla voor een afzwaaiend opera-intendant? Een volledige ‘Der Ring des Nibelungen’ op de bühne kunnen brengen, misschien? Die vierdelige mastodont – goed voor om en bij de vijftien uur muziek – geldt niet alleen als Richard Wagners magnum opus, elke productie is voor zowel uitvoerders als publiek een beproeving. Zo vormt het bij benadering vijf uur durende slotdeel met zijn ettelijke scènewissels, extensief orkestapparaat en dito koor voor elk huis een uitdaging, interpretatief zowel als budgettair. Met Romeo Castellucci, die zich oorspronkelijk engageerde voor de integrale reeks, zou Peter De Caluwe bij De Munt – net als Wagner destijds – het onmogelijke mogelijk maken: een grensverleggende, multimediale creatie op poten zetten, zeg maar een blauwdruk voor de opera van de toekomst. Helaas liep het na twee delen spaak. De regisseur zag zijn ideeën immers niet realiseerbaar binnen de vooropgestelde financiën, dus moest de intendant in allerijl op zoek naar een vervanger.
Enter Pierre Audi, die zich inmiddels voor de tweede keer over Wagners beruchte ‘Ring’ buigt. ‘Siegfried’, het derde van de vier delen, maakte duidelijk dat Audi niet op Castellucci’s abstract-intellectuele leest zou voortborduren. Integendeel, want door tekenende kinderen op een verkleedfeestje in beeld te brengen, kreeg het publiek van meet af aan ingelepeld dat het gedaan was met de cerebrale signatuur van zijn voorganger. Ook in ‘Götterdämmerung’ zet die teneur zich verder, zij het nog iets ostentatiever. Al vanaf de eerste onhandige buitelingen van de preluderende schikgodinnen wordt manifest dat Audi zijn vertolkers als mythologische concepten opvoert, het menselijke pantser ver voorbij. Het levert een resem quasi potsierlijke momenten op, zoals een huppelende Siegfried, Hagen en Alberich onhandig over elkaar heen buitelend in wat een meningsverschil moet voorstellen, Waltraute uitgedost als catwoman, de waternimfen in al te evident badpak (badmuts incluis) en een horde krijgers in een derderangs choreografie.
Intrinsiek behandelt Wagner doorheen zijn cyclus de morele schemerzone waarin verlangen, mededogen, lust, jaloezie, haat en geweld tragisch verknoopt geraken, zodat de wereld tegen wil en dank ten onder gaat. Meer dan ooit heeft de actualiteit artistieke metaforen nodig, als memento dat de uitdagingen van dit tijdsgewricht ook anders aan te pakken zijn, los van de dwingelandij van humane zwaktes. Teloorgang is een gevolg van keuzes, en heet dus afwendbaar. Door de ethische lading op kinderniveau uit elkaar te rafelen en de morele contrasten die al in de partituur onmiskenbaar uitvergroot zijn vestimentair en op vlak van de persoonsregie nog maar eens te onderstrepen, maakt Audi denkwerk bij het publiek overbodig. Zijn vergissing is met andere woorden dat hij wat evident is niet visueel nuanceert, maar onnodig accentueert. Zodoende lijkt Wagners werk een oubollige karikatuur, daar waar Castellucci nog het ethische potentieel via esthetiek, symboliek en abstractie probeerde uit te diepen.
Treffend is nochtans Audi’s scenografie. Deze plooit eveneens terug op eenvoudige, zelfs minimalistische principes, zij het dat het feeërieke karakter ervan niet infantiel aandoet. Van spiegelende vlakken, over een effectrijk lichtplan tot de kille geometrie die het steriele universum van Gunther, Gutrune en Hagen bevolkt: het zijn ontroerende allegorieën voor wat zich in en door de muziek voltrekt. Bovendien weet Audi goed raad met het slot, waarin het Walhalla (en dus de gevestigde orde) tot as wordt herleidt.
Zo zweeft tijdens de laatste akte een infernale sculptuur, waarin een amalgaam van dieren een monstrueus creatuur verbeeldt, boven de bühne, als zinnebeeld voor een mensheid overgeleverd aan destructieve drift. Op de hoopvolle tonen waarmee Wagner refereert naar de allereerste maten van het eerste deel – de kabbelende Rijn, van waaruit de ring eerst wordt opgediept om er finaal naar terug te keren – brengt Audi bij wijze van orgelpunt opnieuw spelende kinderen in beeld. Zij zijn het die uit het puin een nieuwe wereld zullen moeten bouwen. Aan hen om, vanuit hun ongeëvenaarde verbeeldingskracht, opnieuw te beginnen, gewapend met naïeve hoop en onbesuisd verlangen om de fouten uit de oude verhalen niet opnieuw te maken…
Ondanks zijn bruikbare ideeën en zijn oog voor bevallige metaforen, mispakt Audi zich aan de personages, die hij als bordkartonnen stripfiguren laat opdraven. Zijn decors ademen evenwel tijdloos vakmanschap. Dat laatste geldt trouwens ook voor de directie van Alain Altinoglu, die als chefdirigent zijn Muntorkest deel na deel verder tot wasdom laat komen. Zonder te verzanden in opulente krachtpatserij, is deze ’Götterdämmerung’ op muzikaal vlak tegelijk een geduldig opgebouwd detaillistisch banket als een dramatische mokerslag. Hoe ondramatisch ook de fysieke vertolkingen van de zangers, Ain Anger en Anett Fritsch (die de clichés van Bryan Register, Andrew Foster-Williams en Scott Hendricks met veel naturel overklassen) excelleren zij aan zij met een orkest op het toppunt van haar kunnen.
Kort samengevat maakt Audi zijn weliswaar ondankbare favorietenrol niet waar. Altinoglu overtreft dan weer alle (nochtans hooggespannen!) verwachtingen, in wat een slotdeel is dat even vaak tot stilte als tot extase maant.

Gezien in De Munt (Brussel) op 8/2/2025.
Copyright foto: Monika Rittershaus