Dondersteen: een eenzelvig man contra een excentriekeling
Johan de Boose, ‘Dondersteen’
Na ‘Het vloekhout’ (2018), een mysterieuze roman over een restant hout waaraan Jezus werd vastgespijkerd, gooit Johan de Boose (1962) het met ‘Dondersteen’ dit keer over een totaal andere boeg. Onder het motto ‘Wie schrijft heeft een directe verbinding met de dood’, waagt hij zich aan een autobiografische roman.
Het laatste waarvan je de Boose mag verdenken, is dat hij een honkvast individu is. Altijd is hij naar ergens onderweg, doorklieft hij – alsof hij door een niet-aflatende onrust wordt voortgestuwd – als een schrijvende nomade Oost-Europa. Ook in zijn nieuwe roman ‘Dondersteen’ trekt hij door de meest onherbergzame streken van de Verenigde Staten met als belangrijkste doel herinneringen op te halen aan Gary, zijn zwager.
‘Ik zie hem als mislukte priester, mislukte echtgenoot en mislukte mens, maar als vader heeft hij het er behoorlijk afgebracht. (…) Zijn kinderen aanbaden hem op hun beurt. Een deel van hun geluk is verdwenen in zijn urn.’
De dag waarop hij zijn dood verneemt, bevindt de schrijver zich op de vlieghaven van Vilnius. Dat hij die zo close was met Gary, ook niet op de begrafenis aanwezig is, heeft diepe sporen nagelaten. Om met zichzelf in het reine te komen zit er niets anders op dan naar Amerika te reizen om er zijn graftombe in Gardner te gaan opzoeken.
Dat De Boose het grootste belang hecht aan een stevige compositie tijdens het schrijfproces, blijkt ook nu weer het geval. Zijn tocht door de V.S. ontaardt niet in een klassieke roadnovel. Zo wordt een zoektocht naar de ware Gary literair vakkundig afgewisseld met herinneringen aan Robert de Boose, de overleden vader van de schrijver. Een huismus, leraar technisch tekenen, een eenzelvig man die alles onder controle probeert te krijgen en in de gouden jaren zestig een fermette laat bouwen in Bachte-Maria-Leerne, een steenworp verwijderd van het kasteel van Ooidonk. Het is daar dat hij zijn mineralen verzamelde en op een verbeten manier fotoalbums archiveerde, al was het maar om volgens zijn logica de chronologie van feiten en gebeurtenissen definitief vast te leggen. Voor de schrijver gedroomd archiefmateriaal om zijn familie – een bont allegaartje van ooms – in beeld te brengen.
Tussen dit alles door maakt ook de jonge De Boose zijn opwachting. Zo is er een hilarische anekdote over zijn seksuele voorlichting, wordt verteld hoe de omgeving waarin hij opgroeit door een verkaveling wordt verminkt en wordt duidelijk hoe anders dan zijn vader hij aankijkt naar de wereld rondom zich. Om het familiale plaatje te vervolledigen borstelt hij met rake trekken ook nog een portret van moeder Mia. Een zelfbewuste vrouw die in de theaterwereld volledig zichzelf kon zijn.
Uiteraard is ‘Dondersteen’ veel meer dan een traditioneel vaderportret in strak geformuleerde volzinnen, hier en daar gelardeerd met filosofische bespiegelingen, plus een confrontatie met de in alle opzichten excentrieke zwager en soulmate Gary. Jammer dat zijn portret grotendeels overschaduwd wordt door een overvloedig aanbod reisindrukken. Ondanks dat euvel kan niet worden ontkend dat het autobiografisch schrijven Johan de Boose best is gelukt. Hij lijkt er sterk op dat hij met deze geslaagde roman een nieuw facet van zijn schrijverschap heeft aangeboord.