Deconstructie van een klassieker: Romeo Castellucci knipt te veel Racine uit ‘Bérénice’
Romeo Castellucci / Isabelle Huppert, ‘Bérénice’
Bij De Munt kunnen ze er sinds de recent gestrande Wagner-cyclus van meespreken: wie met Romeo Castellucci in zee gaat, weet niet waar hij of zij aan toe is. In Brussel werd een enscenering van de vierdelige ‘Der Ring des Nibelungen’ immers voortijdig stopgezet omwille van ontoereikende financiële middelen. Afgaande op ‘Bérénice’, een vrije bewerking van het iconische repertoirestuk van Jean Racine, kan een mens zich daar iets bij voorstellen.
De internationaal vermaarde theatermaker annex beeldend kunstenaar streeft naar een zodanige controle over alle parameters die de toneelervaring beïnvloeden, dat wat een klassieke opvoering had kunnen zijn verwordt tot een immersieve beleving waarvoor geijkte budgetten ongetwijfeld ontoereikend zijn. Van claustrofobische belichting over bewegende artefacten tot een meticuleus geluidsplan: Castellucci stileert elke variabele om tot museaal theater te komen dat beantwoordt aan een schijnbaar ritualistische logica. Alles ademt een sfeer van ingestudeerde kunstmatigheid, ook de verzen die Isabelle Huppert als een meditatief parlando uitbraakt.
Waarom een wereldvermaard actrice aan boord halen, als het niet is om haar begeesterende charisma te instrumenteren? Castellucci’s vormtaal lijkt er maximaal op gericht om Huppert vooral niet Huppert te laten zijn. Een gemillimeterde en daardoor quasi verkrampte bewegingstaal? Tuning en distorsie toegepast op de stem? Verhakkelde verzen die nimmer de psychologie van een tragisch vrouwenleven reflecteren? Castellucci doet er alles aan om Bérénice niet als tijdloos slachtoffer van ingesleten misogynie en politiek opportunisme op te voeren.
Zelf zegt Castellucci dat hij het archaïsch karakter van de tekst nodig heeft om afstand te creëren. Die afstand laat toe dat het publiek ‘de disfunctie van deze tijd’ kan leren zien, dixit de maker. Verder klinkt het dat ‘alles wat gezegd wordt, wordt uitgesproken om het te verbergen’. Kortom, ‘alles wordt door taal geblokkeerd’. Castellucci’s mise-en-scene is er dus op gericht de afgrond te laten zien die de woorden toedekken. Anders gezegd tracht de regisseur de spanning te laten zien tussen dat wat nobel wordt uitgedrukt, en het geweld die deze maskerade toedekt.
De concrete vertaalslag van die poging is ronduit bevreemdend. Cryptische symbolen, sektarische groepsriten, hermetische choreografieën en artificiële effecten loodsen het publiek naar een parallel universum dat nauwelijks iets met de zielenpijn van Bérénice van doen heeft. Als het personage bij Racine al een spiegel was tegenover dewelke generaties toeschouwers zich konden verhouden, waarom zou de tekst als dusdanig dan moeten gedeconstrueerd worden om over onze eigen tijd te kunnen gaan?
Daarnaast rijst de vraag of hedendaagse technologie de inhoud automatisch moderniseert. Het haast liturgische karakter van dikwijls woordeloze groepshandelingen – zeg maar Castellucci’s handelsmerk – resoneert bovendien met een eeuwenoude cultus. Beweren dat het atavisme opzoeken een manier is om Racine radicaal naar de tegenwoordige tijd te hertalen, is een paradox te veel.
Wat in theorie (lees: op basis van Castellucci’s eigen beweringen) een intellectuele en esthetische hoogmis is, verzandt in cerebraal gebeuzel dat hoegenaamd geen identificatie toelaat, laat staan uitnodigt tot een empathische of abstract-interpretatieve lezing. Castellucci knipt alle personages uit het origineel, tot alleen de schijnbaar ijlende Bérénice overblijft, omkranst door mysterieuze zinnebeelden. Deze zijn weliswaar een streling voor het oog, maar laten zich inhoudelijk ternauwernood verklaren.
Als Castellucci’s theater een handleiding behoeft, en de beeldtaal louter door exegeten kan worden begrepen, is ’s mans idioom dan wel zo eigentijds als de man pretendeert?
Gezien in deSingel op 7/11/2024.
Copyright foto: Alex Majoli