Enigmatische beelden, primitieve personages: monumentalisme en nuance blijken voor Pierre Audi niet verzoenbaar
De Munt, ‘Siegfried’
Consternatie tijdens de seizoenspresentatie ‘24-‘25, inmiddels enkele maanden geleden: Romeo Castellucci zou Wagners vierdelige ‘Der Ring des Nibelungen’ bij De Munt niet afwerken. Zoals bekend had de Italiaanse beeldenstormer voor de voortzetting van zijn integrale een atypisch multimediaal concept voor ogen, dat binnen het geraamde budget niet kon gerealiseerd worden. In allerijl moest intendant Peter de Caluwe dus op zoek naar vervanging. Wie zou hij capabel zowel als bereid vinden om louter delen drie en vier van dit operamonument te ensceneren?
Met Pierre Audi haalde De Munt halsoverkop een gevestigde waarde binnen. De Frans-Libanese regisseur staat al decennia garant voor uitgekiende interpretaties met een sterk geësthetiseerde inslag. Bovendien creëerde Audi al een Ring-cyclus in Amsterdam, die internationaal op veel bijval kon rekenen. De man doet zijn succesnummer in Brussel echter niet gemakshalve over. In de jaren die inmiddels verstreken zijn sinds zijn oorspronkelijke creatie, is Audi immers anders naar Wagners magnum opus gaan kijken.
Vraag is uiteraard in welke mate de mise-en-scene zou voortborduren op Castellucci’s inhoudelijke ideeën en visuele leidmotieven. Daarover is Audi formeel: hij gaat niet met andermans visie aan de slag. Op zich is dat een logische keuze, want Castellucci’s intellectualistische en meta-psychologische insteek is uniek in zijn soort. Audi trekt dus een manifest andere kaart. Tegenover het abstract-cerebrale discours van zijn voorganger plaatst de regisseur het perspectief van ravottende kinderen. De stijlbreuk had niet groter kunnen zijn, want koos Castellucci nog voor een metaforisch geladen, haast transcendent idioom, dan zet Audi in op schaalverkleining en op traditie. Geen visueel register als verlengstuk van enigmatisch gedachtengoed, maar oerdegelijke archetypes, met hier en daar een theatrale hyperbool.
Stereotiep? Wel voor wat betreft de persoonsregie, hoewel de bühne fysiek wordt overheerst door een fascinerende constructie. Tegelijk schroothoop, woudsculptuur en draak, nodigt het schijnbaar uit wrakstukken opgetrokken reliek uit tot uiteenlopende lezingen. Is dit een referaat naar het mondiale verdwijnen van biodiversiteit? Een allegorie voor de uitdijende afvalberg die de mensheid in toenemende mate bedreigt? Of een verwijzing naar de voortschrijdende dominantie van techniek (en bij uitbreiding: technologie) als metafoor voor de vervloekte ring, die een onvermijdelijke teloorgang van beschaving katalyseert?
Audi laat zien, maar verklaart niets. Niet toevallig opent de productie met een projectie van tekenende kinderen. De intuïtieve manier waarop zij Wagners mythische universum benaderen, vormt Audi’s kapstok voor de enscenering. Daar vloeit enerzijds een mystieke beeldtaal uit voort, met suggestieve decors die een balsem zijn voor het oog. Instinctieve associaties, die niet tot strikt beredeneerde exegese te herleiden zijn: het geeft zuurstof aan Wagners muziek, die zich evengoed in het bovenzinnelijke situeert. Haaks daarop staat echter het morele clair-obscur van de personages, die nauwelijks aan nuancering onderhevig zijn.
Was precies de mentale en ethische grijze zone het landschap waarin Castellucci mediteerde over universele thema’s, dan vertrekt Audi vanuit toneelmatige clichés. Ook binnen die conventionele aanpak ziet het publiek enkele interessante vondsten opduiken, zoals de gelijkaardige uitdossing van Alberich en Wotan in het tweede bedrijf. Beiden in de greep van een onstilbare en finaal destructieve machtshonger, is hun zwarte tooi de enig mogelijke.
Siegfried en Mime grossieren doorheen de eerste akte echter in de overdrijving. Audi situeert hun posities treffend op het dramaturgisch kompas – de ene naïef, de andere gedrochtelijk en venijnig pur sang – maar hun demonstratie op de bühne is in wezen geen interpretatie. Als het kijken niets toevoegt aan het luisteren, waarom is er dan überhaupt een regie? Is het niet precies de taak van de regisseur om het onzichtbare – repetitieve patronen, onderliggende dynamieken, het exempel binnen een groter maatschappelijk of narratief radarwerk – aanschouwelijk te maken?
Verderop, waarin een kind de vogel incarneert die Siegfried tot maturiteit brengt, tekent Audi voor aardige plaatjes, zonder evenwel diepere lagen aan te boren. Markeert de verovering van de ring voor het titelpersonage niet een eerste stap richting geweld en verval? Verlangen als paradigma, met lijden en fatale decadentie als enige mogelijke uitkomst? Op dergelijke ideeën zoomt Audi’s eerder primitieve benadering van de karakters niet in.
In de laatste akte reflecteert Audi gelukkig wel op de handeling – letterlijk. Zo spiegelt een glazen platform Wotans speer, wat preludeert op hoe zijn agressie zich uiteindelijk tegen hem zal keren. Ook de ontmoeting tussen Siegfried en Brünnhilde grijpt plaats in een subtiel spiegelpaleis, wat onderstreept dat beide personages via elkaar een ander ik leren kennen. Liefde als transformerende kracht: het is een gedachte die zich via kleine scenische ingrepen openbaart. Dergelijke revelaties ervaart het publiek doorheen bijna vijf uur opera echter te weinig. Het narratief onderwijl oppoken met quasi groteske gebaren, biedt uiteraard geen soelaas.
Op vocaal vlak zijn het oudgedienden Gábor Bretz (Wotan), Scott Hendricks (Alberich) en Ingela Brimberg (Brünnhilde) wier intense doch evenwichtige vertolkingen bij het nekvel grijpen. Minder overtuigend zijn Peter Hoare (Mime), wiens fratsen veel te breed zijn uitgemeten, en Magnus Vigilius, die met zijn indrukwekkende stem te stug blijkt om de onbevangenheid van Siegfried aangrijpend te evoceren.
Niemand zal evenwel raar opkijken van het feit dat de grootste klasbak zich niet op, maar onder het podium schuilhoudt. Als chefdirigent verlegt Alain Altinoglu nog maar eens de grenzen van het Muntorkest. Meer en meer profileren de musici zich de voorbije jaren met Wagner. Uitstekende solisten, een feilloos aanvoelen en onderhouden van de continue deining, evenveel oog en oor voor het poëtisch detail als voor de overrompelende pathos: Altinoglu en co omzeilen voor de hand liggende valkuilen en diepen onverwachte accenten op uit deze zo gekende partituur.
Deze mastodont perfect verteerbaar houden, en ondertussen ettelijke verstilde passages tussen de voluptueuze apotheosen door uitlichten: het is slechts weinigen gegeven. Blijkt het vertrek van Castellucci op de bühne een groot verlies, dan is wat er uit de orkestbak komt nog steeds buiten categorie – en dus voldoende reden om deze ‘Siegfried’ niet te willen missen.
Gezien & gehoord in De Munt op 11/9/2024.
Copyright foto: Monika Rittershaus