Tsjechov in gebarentaal: als de essentie onzegbaar is, horen woorden dan bij de schroothoop?

Toneelhuis / Olympique Dramatique & theater arsenaal, ‘[meeuw]’ 
Haar grammatica beknopt, haar vocabularium afgemeten. Toch, of misschien bijgevolg, gaat van gebarentaal een uitzonderlijke expressiviteit uit. Geen wonder dat het woordeloze gemak waarmee dove mensen gesprekken kunnen voeren, de makers van Olympique Dramatiue en theater arsenaal intrigeerde. Beide collectieven sloegen de handen in elkaar voor ‘[meeuw]’, een wel erg atypische bewerking van Anton Tsjechovs klassieker.
In wat voor teksttheater zou kunnen doorgaan nauwelijks een woord spreken, blijkt een krachttoer die acht acteurs op de bühne ruim twee uur volhouden. Hoewel de opvoering in gevoelsmatig opzicht teleur stelt, ervaart het publiek aan den lijve wat het betekent om afgesneden te zijn van zoiets evident als mondelinge dialoog. Dankzij enkele ingenieuze vondsten reflecteert deze productie immers over het gesproken woord als communicatiemiddel, en over diegenen die afgesneden zijn van wat voor het leeuwendeel van de bevolking even vanzelfsprekend is als ademen of kauwen.
Dat Stijn Van Opstal, Scarlet Tummers, Tom Dewispelaere en Francis Geeraert – de artistieke breinen achter de voorstelling – voor Tsjechovs ‘De meeuw’ kozen, is alleszins geen toeval. Het dier dat door de jonge kunstenaar Konstantin zonder zinnige reden uit de lucht wordt geschoten, staat namelijk symbool voor zowat elk personage. Hoewel principieel vrij in hun hoedanigheid als mensen, weet quasi ieder karakter zich gekooid en gekist door een ander. Van een dominante moeder over een inhalige wederhelft tot een gulzige minnaar: daar waar harmonie de boventoon zou moeten voeren, klinkt steevast dissonantie.
Tsjechov portretteert op aandoenlijke wijze het menselijk onvermogen om elkaar vanuit het perspectief van de ander te benaderen, waarbij oude kwetsuren – een onverwerkt verleden, een generatieconflict, gefnuikte dromen, onmogelijke verlangens, et cetera – verzoening onmogelijk maken. Hoewel de tekst bol lijkt te staan van de goede bedoelingen, eindigt zowat iedereen beschadigd.
De wereld draait door, hoezeer de ingedommelde elite zich ook in de gloriedagen van weleer zou willen blijven wentelen. Het zijn de schrijvers die dat inzien, maar de voltooid verleden tijd is geen plek om in te wonen. Het onbegrensde vrijdom van hun artisticiteit werkt even inspirerend als verlammend. Hoe kunnen nieuwe vormen er uit zien? Hoe deze te begrijpen? En hoe te leven in de wetenschap dat de ander de taal van het nieuwe niet machtig kan zijn noch worden?
Zoals zo vaak laat Tsjechovs diepgang zich tussen de regels lezen, want narratief lijkt ‘De meeuw’ verpakt als een rudimentair liefdesdrama. In een gemiddelde opvoering moeten spelers de o zo belangrijke witregels vanuit een non-verbale nuance zien uit te drukken. In die optiek lijkt het schrappen van zo goed als alle gesproken tekst niet eens zo een vreemde geste. De essentie is en blijft per slot van rekening onzegbaar.
Ruimte geven aan het onuitspreekbare kan bij Tsjechov alleen in een regie die zich klein maakt. De makers van ‘[meeuw]’ kozen helaas voor het tegenovergestelde register. Meenden zij het wegvallen van gesproken dialogen te moeten compenseren met buitensporige pantomime? Of bestaat gebarentaal slechts bij de gratie van theatrale extravagantie? Hoe het ook zij, alle emotie wordt breed uitgemeten. Zodanig breed, dat de zaal naar gevoelsmatige eenheidsworst kijkt, waarin archetypes elkaar het leven moeilijk maken. Kan Tsjechovs perfecte dissectie van de menselijke natuur trivialer worden behandeld?
Veel interessanter dan de schijnbare parodie op toneel die de spelers almaar verder oprekken – tot ver voorbij het punt waarop verveling toeslaat – is het metatheater waar Olympique Dramatique en theater arsenaal de productie mee overeind houden. Wanneer de ondertiteling zich letterlijk op de gebarentaal begint te enten, verschrompelt het talige coloriet tot iets dat slechts een schijn van gevoelsmatige schakering kan oproepen. Het affect als dusdanig moet men in gebarentaal dus met lijf en leden zien op te wekken. Ligt daar de genese van de overacting die deze opvoering fataal is?
In het laatste bedrijf, waarvan de verwikkelingen eerst beknopt worden verteld, krijgt het publiek helemaal geen vertaling meer te zien. Lost in translation, warempel! Het blijkt niet alleen een prachtig negatief voor wat slechthorenden dagdagelijks ervaren, het markeert ook perfect de kwintessens van Tsjechovs meesterwerk. Als woorden geen vectoren meer zijn om elkaar te kunnen begrijpen, wat blijft er dan over buiten een onleefbaar isolement?
Hoe onbehouwen ook de overdadige acteerstijl, afgezien van de persoonsregie bulkt de enscenering van de geraffineerde vondsten. De chromatiek van aanrakingen, de visuele weergave van geluid als abstracte trilling, de deconstructie van het scènebeeld wanneer de onhoudbare idylle implodeert: zonder bijster origineel te hoeven zijn, tillen deze beschouwende leidmotieven de opvoering voorbij louter een ontmoeting tussen mensen met een specifiek manco en mensen zonder. Via hun ingrepen trekken de makers de lijn van Tsjechovs tekst alleszins feilloos door naar het hier en nu van de opvoering, waarbij dat wat via fictie tragisch verhaald wordt, zich ook reëel in de zaal bevindt.
Dankzij de akte van het samen kijken, van het samen luisteren naar wat (niet) is, van het samen zijn in de onwezenlijke stilte van een Tsjechov zonder woorden, wordt de toeschouwer getransformeerd. Hoogst zelden naderen werkelijkheid en kunst zo dicht als hier. Of, nauwkeuriger geformuleerd: het is de kunst die de werkelijkheid echter maakt, meer invoelbaar, ja zelfs tastbaar. Des te spijtiger dat de makers zich vastrijden in een grotesk en langdradig idioom, waar het cliché non-stop op de loer ligt…

Gezien in MaZ (Brugge) op 29/1/2025.
Copyright foto: Kurt Van der Elst