Een stad vol armen, bedelaars en een graaf

Joseph Roth, ‘Aardbeien’ 
In ‘Aardbeien’, gebaseerd op een onaf manuscript van Joseph Roth (1894-1939), blikt Naphtali Kroj – het alter-ego van de auteur- terug op zijn jeugd. Op humoristische wijze haalt hij herinneringen op, en brengt hierbij de inwoners van zijn geboortedorp in beeld.
Wie ooit maar een fragment uit ‘Hiob’ (1931) of ‘Radetzkymarsch’ (1932) gelezen heeft weet meteen dat Roth, om het met een understatement te verwoorden, een geboren verteller is. Het was de tijd dat hij in Hotel am Zoo in Berlijn verbleef, en waar hij na gedane arbeid zijn vrienden amuseerde met verhalen over Brody. Een stadje uit Oost-Galicië, zijn Heimat. Roth was begin jaren dertig bijzonder succesvol. De vertaalrechten van ‘Radetzkymarsch’ werden aan twaalf landen verkocht. In die tijd nam hij zich voor een grote roman over zijn jeugd te schrijven. Het lukt hem helaas niet zijn plan te voltooien. Toen Hitler in januari 1933 in Duitsland tot rijkskanselier werd benoemd vertrok hij vrijwel meteen naar Parijs, waar hij vroeger als correspondent voor de Frankfurter Zeitung werkzaam was. Hij stierf er als alcoholist en berooid op 44-jarige leeftijd.
Het is op zijn minst verwonderlijk dat het manuscript van ‘Aardbeien’ niet verloren is gegaan. Het bevond zich in het archief van uitgeverij Kiepenheuer, in 1933 door de Gestapo in beslag genomen en in de jaren zeventig herontdekt. In een van de mappen bevonden zich de eerste vijftig pagina’s van ‘Erdbeeren’.
Het bizarre leven van Naphtali Kroj
Roth keert In ‘Aardbeien’ terug naar Brody, een stadje in Oost-Galicië waar hij geboren is. Een kleurrijke en opmerkelijke setting. De helft van de inwoners is er gek, maar niet gevaarlijk. Brandstichting wordt er genegeerd en is een kwestie van persoonlijke wraak. Inbrekers worden er niet vervolgd, alcohol drinken geldt als excuus voor vecht- en moordpartijen. Aloude lokale gebruiken zijn: venten, landloperij en bedelen. Er zijn ook landgenoten die getalenteerd zijn, maar die wonen in grote steden van zowel de oude als de nieuwe wereld. Hun namen, zoals die van een Parijse chirurg die bejaarde vrouwen in maagden verandert, onthult hij niet. Net zoals hij zich als Naphtali Kroj, zijn alter-ego opvoert. Een jongeling die na de dood van zijn vader om te overleven allerlei klusjes aanneemt.
‘Iedereen kende me. Ik poetste de laarzen van de burgemeester toen ik zes jaar oud was. Toen ik twaalf werd ging ik in dienst bij een barbier. Ik zeepte de burgemeester in. Op mijn vijftiende werd ik koetsier en maakte ik op zondag tochtjes met de burgemeester. We hadden dertien politieagenten. Met allemaal dronk ik schnaps.’
In sobere zinnen vertelt Kroj hoe hij werk vindt bij een kledingmaker, om vervolgens flink wat poen te scheppen bij Pantalejmon, een doodgraver, die weet dat touwen van zelfmoordenaars fel gegeerd zijn. Ze brengen naar verluidt geluk, dus besluiten beiden een handeltje op te zetten. Bovendien is Pantalejmon een vertrouweling van de graaf die voor de armen in het stadje zorgt.
‘Die avond hadden we veel geld in de la en geen stukje touw meer over. Tegen de vrouw van Pantalejmon zeiden we niets over onze inkomsten. We besloten rijk te worden, de strop had ons dapper gemaakt en van het rinkelende geld dat we telden werden we net zo vrolijk als van schnaps.’
Een hotel met een portier en lege kamers
Kort hierna arriveert in het stadje Wolf Bardach, een gerenommeerd advocaat, die besluit een groot hotel te bouwen. Het zorgt voor werkgelegenheid en opent toekomstperspectieven. Eenmaal het gebouw klaar is kloppen schuldeisers aan, duiken geen gasten op en staan alle kamers leeg. Enkel reizigers boeken er een kamer, maar toeristen komen zowel in de lente, zomer als winter niet langs.
‘Een portier stond voor de deur als een stenen ornament, onbeweeglijk. Hij werd zichtbaar ouder, zijn gouden knopen werden dof, zijn zwarte rokkostuum werd groenig van kleur.’
Enkel meneer Britz, een rijke theehandelaar uit Peking, logeert er elk jaar gedurende twee weken. Hij is net als de graaf een weldoener voor het dorp, en deelt geld aan de armen uit. De man laat op een dag zoveel geld achter dat een expeditie naar ondergrondse gangen wordt georganiseerd. Naar het schijnt zou er goud in de ondergrond zitten. Het leidt ertoe dat de inwoners zich anders gaan gedragen, ze willen niet de indruk wekken dat ze een schat bezitten.
‘Aardbeien’ is een onaf boek, zonder plot dat helaas abrupt eindigt. Ondanks dit euvel is het wel een belangrijke schakel in het oeuvre van Joseph Roth, die dit keer absurde humor en vervreemding met elkaar weet te verweven. Een boek dat de fantasie van de lezer prikkelt en de vraag oproept welke literaire parel in de pen van Roth is achtergebleven. Els Snick zorgde alweer voor een vlotte vertaling, terwijl kunstenaar Koen Broucke dit kleinood uitvoerig illustreerde.
