Trompettist op een zinkende Titanic
Een babbel met CE-awardwinnaar Andy Fierens
Op een koude maandagavond eind februari spreek ik met onze awardwinnaar Andy Fierens af in Café Zeezicht, op de Dageraadplaats in Antwerpen. Tussen de Enames en Westmalles door vloeien ook de verhalen over Antwerpen in de jaren ’90, anekdotes over Gust Gils en Monster Magnet, en de halve plot van ‘De graaf van Monte Cristo’. Ook kan Fierens moeiteloos Baudelaire en Lucebert uit het hoofd citeren. Hier en daar is er nog tijd voor enkele vragen over zijn derde bundel ‘De trompetten van Toetanchamon‘.
‘Andy Fierens wint de Cutting Edge-award voor Beste Nederlandstalige fictie.’ Terecht?
Dit is de tweede prijs die ik ooit win. De eerste was de Herman De Coninck debuutprijs en ik dacht dat het daar wel bij zou blijven. Maar eigenlijk hoeft dat competitieve in de literatuur niet voor mij. Alles hangt af van de samenstelling van de jury en van wie er voor de publieksprijs stemt. Dat heb je als auteur niet echt in de hand. Toch is het een mooie gelegenheid om nog eens met je werk in de belangstelling te staan, want poëzie krijgt al zo weinig aandacht. Zo weet je dat je boek werd opgemerkt. In de eerste plaats schrijf ik voor mezelf. Terwijl ik schrijf, heb ik geen doelpubliek voor ogen.
Kant en Katastroof
Best wat gevoeligere gedichten in de bundel, over eenzaamheid en de dood (zij het soms met een knipoog), maar de brutale gedichten lijken nog meer haar op de tanden te hebben dan anders. Er wordt gescholden op hoog niveau. Heb je bewust voor dit contrast gezorgd of is de bundel eerder organisch ontstaan?
Ik ben eerder iemand die organisch schrijft. Sommige mensen hebben het over conceptbundels of in thema’s werken, maar in mijn eigen bundels herken ik de thema’s vaak pas gaandeweg of achteraf. Ik moet wachten tot ze zichzelf aan mij onthullen. Ook in het dagelijkse leven ben ik iemand die af en toe van de hak op de tak springt. Ik heb wel eens geprobeerd om er bewust een zekere lijn in te leggen maar an sich vind ik dat niet zo belangrijk voor een dichtbundel. En als ik dan een planning maak, wijk ik er toch steeds weer van af. Het moet spannend blijven, ook voor mijzelf. Ook hanteer ik verschillende stijlen, naar gelang hoe mijn hoed staat. Dat is in mijn bundels zo maar bijvoorbeeld ook bij mijn band Andy & The Androids. We lachen er wel eens mee dat we het hoge en het lage combineren: Kant en Katastroof, Suske & Wiske en Heidegger.
‘Eigenlijk hoeft dat competitieve in de literatuur niet voor mij.‘
Vind je het dan nog wel interessant wanneer recensenten er meer achter zoeken?
Het maakt in wezen niet uit wat ik ervan vind, want ze doen het toch. De volgorde van de gedichten in mijn laatste bundel werd door mijn vrouw bepaald. Dus daar kan ik zelf al niets over zeggen. Ken je die grappige anekdote over dat gedicht van Peter Holvoet-Hanssen? Er werden door academici diepgaande analyses geschreven over de betekenis van enkele regels in dat gedicht. Toen hem werd gevraagd wat ze dan juist betekenden, zei hij dat het gewoon iets was wat zijn dochter eens had gezegd toen ze nog een kleuter was. Ook in mijn poëzie verschijnen wel eens uitspraken van mijn kinderen, zoals ‘papa als ik groot ben krijg ik dan hoogtevrees?’ uit mijn vorige bundel (n.v.d.r.: ‘Wonderbra’s & pepperspray’). Oscar Wilde zei dat hij soms een bloem plukte om die in een schonere wei te zetten, al is de wei van mijn kinderen wel heel mooi. Als ik iets lees dat ik interessant vind, zal ik niet aarzelen om het te gebruiken. Dat kan een idee zijn, zoals Dino Buzzati en zijn kortverhaal over een lift die blijft dalen. Dat lift-idee heb ik gebruikt zonder het verhaal te kennen. Nadien heb ik het wel gelezen, het was teleurstellend. Ik loop door de wereld met antennes: alles kan me inspireren. Dat kan iets zijn wat ik lees, zie of hoor. Leonard Nolens zei ooit dat je de eerste regel cadeau krijgt. Maar bij mij is het eerder het eerste idee. Vaak doe ik er dan uiteindelijk nog iets totaal anders mee. Of ik bouw iets op in een gedicht en haal het vervolgens volledig onderuit door een andere toon aan te slaan of het tegengestelde te doen. Perfectie in de poëzie interesseert mij niet, ik neig meer naar chaos. Verwacht het onverwachte. Poëzie mag kietelen, bruisen, vloeken, zichzelf tegenspreken, maar ook venijnig zijn en degouteren.
Kritiek: ja! Censuur: nee!
Literatuur was onlangs het onderwerp van een vurig debat. Moet je werk worden onderworpen aan ‘sensitivity readers’ of zou je heel de bundel al meteen afraden voor gevoelige lezers?
Wel, dat is het mooie aan een boek: je kunt het lezen en als het je niet aanstaat kan je het gewoon dichtklappen en wegleggen. Simpel he? Kritiek is natuurlijk belangrijk, maar er zijn ergere zaken dan poëzie om gechoqueerd over te zijn. We zitten met een oorlog aan de grenzen van Europa. Een belachelijk hoog percentage van kinderen leeft in armoede. Enzovoort. Ik heb het gevoel dat mensen die over een of andere grap of regel in mijn gedichten struikelen in een andere realiteit leven. Over humor klagen lijkt dan het hoogtepunt in hun bestaan. Wil je echt dingen ten goede veranderen? Stroop dan je mouwen op en ga effectief mensen helpen. Ga op scholen voorlezen voor kansarme kinderen, doe boodschappen voor je oude zieke buur, doe vrijwilligerswerk. Counter iets negatiefs met iets positiefs. Maar val mij niet lastig met goedkoop gezeur. En probeer wat meer weerbaar te zijn. Kritiek: ja! Censuur: nee! Ik lees ook zaken die mij mateloos storen maar ik zal nooit zeggen dat iets niet mag worden uitgegeven.
Het laatste gedicht in de bundel is een schaterend pleidooi voor meer humor in de poëzie. Daar gaat een gedicht aan vooraf dat de ‘verontwaardigingseconomie’ hekelt. Moeten dichters, net als humoristen en cartoonisten, anno 2023 opletten met wat voor humor ze gebruiken?
Het gebrek aan humor in de poëzie en onder de dichters zelf valt alleszins op. Er is ook veel veranderd. De afgelopen jaren is het (soms kunstmatige) onderscheid tussen podiumpoëzie en geschreven poëzie wat weggevallen. Twintig jaar geleden werd er nog met enig dedain gesproken over dichters die veel optraden. De slinger is nu naar de andere kant doorgeslagen, maar eigenlijk te ver. Nu geldt bijna het omgekeerde: buitensporig veel aandacht voor podiumteksten die niet zo interessant zijn. Maar wat zeker niet is veranderd, is dat humor in poëzie argwanend wordt bekeken. Zeker wanneer humor en drama worden gecombineerd, wat mensen wel eens kan verwarren. Ik ga er toch vanuit dat mensen die mijn werk lezen intelligent genoeg zijn om te begrijpen wat er wordt bedoeld. Ik leg mezelf dan ook zelden restricties op, behalve wanneer ik schrijf voor kinderen. Het podium en het papier sluiten elkaar niet uit. Van de 50 gedichten in een bundel zal ik er wellicht 10 wel voorlezen en de rest nooit, omdat ik ze er niet geschikt voor vind. Ik schrijf zeker ook niet bewust voor het podium.
Eros en thanatos
Wat is eigenlijk het oudste gedicht in de bundel?
Bij ‘Varkenspraat’ en ‘Je hebt het aura van een lekkende kerncentrale’ twijfelde ik of ze niet te oud waren om ze er nog in te steken en ze daardoor al verder van mij af stonden. Nu merk ik wel dat ze wat afwijken van de rest. Ik denk dat eros en thanatos, die trouwens dicht bij elkaar liggen, wel heel aanwezig zijn in de bundel.
Heb je een bepaalde fascinatie voor de dood?
Ik ben zelf al een paar keer door de mazen van het net geglipt en prijs me gelukkig dat ik er nog ben. Er was een tijd dat ik bijna elke maand iemand dood zag liggen op straat die werd gereanimeerd… waar ik ook kwam, zo leek het wel. Bizar. De dood is overal, maar is een natuurlijk deel van het leven. Mensen die zeggen bang te zijn voor de dood zijn dikwijls eerder bang om te leven. Ik ben nogal hedonistisch ingesteld: laat ons feestend ten onder gaan! Wegzinken in het moeras en toch nog een tournée generale geven. Zoals Willy Sommers zong: “Geniet van het leven want het duurt toch maar even.” Misschien moet ik dat als motto gebruiken voor mijn volgende boek.
‘Wat ik verder ook doe, ik zal altijd blijven terugkeren naar de poëzie. Daarmee is voor mij alles ooit begonnen en daarmee zal het ook eindigen.’
Wat heb je op literair en muzikaal vlak nog in petto voor ons?
Mijn literaire punkband Andy & The Androids heeft een plaat klaar, ‘Ik wil een robot zijn’, en die komt hopelijk in het najaar uit. Verder blijf ik schrijven en optreden. Volgend jaar verschijnt er een kinderboek. Ik zou graag ook nog een oratorium maken met De Bronstige Bazooka’s, het koor dat ik oprichtte met Michaël Brijs. Uiteindelijk weet je niet wat er nog allemaal op je pad zal komen maar wat ik verder ook doe, ik zal altijd blijven terugkeren naar de poëzie. Daarmee is voor mij alles ooit begonnen en daarmee zal het ook eindigen.
Foto: Kris J.V. Verdonck