Thierry Dehaeck gooit de deuren van zijn garage open
Thierry Dehaeck, ‘Passion for cars’
Op de kaft zien we een glimmend rode Mercedes 300 SL Gullwing uit 1955, de achtergrond wordt gevormd door een kraaknette loods. We ontwaren verder onder andere een Jaguar XK 120 (1953) en Maserati Ghibli Spyder (1969). Dit is geen foto in een anonieme parkeergarage, zoveel is duidelijk. In dit omvangrijk werk maken we kennis met de uit de kluiten gewassen autoverzameling van Thierry Dehaeck.
Darth Vader
Rond autoliefhebbers bestaan nogal wat misverstanden. Ze zouden een voorliefde hebben voor illegale snelheden. Kicken op louter exclusieve auto’s met misselijkmakende prijzen. En vooral: alles wat enigszins groen is, zou hun gezworen vijand zijn. Mocht je niet beter weten zou je de gemiddelde autoliefhebber zomaar kunnen verwarren met Darth Vader.
Toegegeven, de meerderheid van geportretteerde vierwielers in dit boek zien we niet al te vaak op de straathoek. Toch is er een periode geweest dat bestelwagens als de Citroën HY of de Volkswagen T1 deel uitmaakten van het dagelijkse leven. Ze leverden groenten, bier en gasflessen aan in de jaren zestig en zeventig. Niemand keek er naar om. Want het waren toch simpele utilitaire voertuigen?
Het verhaal achter de auto
Niet voor Dehaeck, die de Citroën en Volkswagen opnam in zijn verzameling. Zo is het moeilijk om niet gecharmeerd te raken van het flinterdunne kunstleer interieur van de appelblauwzeegroene HY. Of ontroerd te raken van de iele wieltjes onder het witgroene Volkswagen busje. We weten immers dat die laatste honderden kilo’s versleurde zonder een krimp te geven. Onze grootvader bezat zo’n exemplaar.
Dehaeck zet in “Passion for cars” vooral het individuele verhaal van de auto’s uiteen. In welke context kwamen ze tot stand? Welke ingenieur was verantwoordelijk? Wie waren de vorige eigenaren? Waar reden de auto’s ooit rond?
Citroën SM
De presentatie verschilt met de aanpak van de Gentse familie Mahy. Wie recent de fabriekshallen van het vroegere Vynckier bezocht in Oost-Vlaanderen werd er geconfronteerd met gefossileerde auto’s. Hier lijken de Jaguars, Citroëns en Chevrolets wel rechtstreeks van de fabrieksband gerold.
In het voorwoord geeft Dehaeck aan dat hij met enige schroom dit project benaderde. Er was een zekere angst om weggezet te worden als een pretentieuze kwast. Die angst is ongegrond. Wie een boek op deze nauwgezette manier benadert kan niet anders dan oprechte affectie voelen voor auto’s. Bovendien krijgt de fantastische – neen, we zijn niet objectief – Citroën SM in dit boek talloze bladzijden toegewezen.
En daar zijn wij erg gelukkig mee. Citroën is immers méér dan de 2CV of de DS. De SM was het geesteskind van ontwerper Robert Opron. Een auto die doet denken aan de Concorde of het Centre Pompidou. Producten uit de jaren zeventig, een periode waarin verbeelding soms nog de overhand nam op koele pragmatiek.
Neen, autoliefhebbers zijn niet louter overjaarse tieners. Sommigen kijken gewoon graag naar auto’s, zoals je naar gebouwen kijkt. Die mensen zullen uren kijkplezier beleven aan dit werk.