Rinus Spruits liefde voor de Nederlandse taal
Rinus Spruit, ‘De verlossing van Jacob Smallegange’
In het ter ziele gegane televisieprogramma ‘Iets met boeken’ vroeg Leon Verdonschot ooit aan Walter van den Broeck of zijn directe omgeving er geen problemen had continu opgevoerd te worden in zijn romans. ‘Helemaal niet’, repliceerde de schrijver uit Olen, ‘mijn omgeving weet namelijk van zodra je iets opschrijft het fictie wordt.’
In het geval van Rinus Spruit (1946) blijven nogal wat mensen biografische gegevens opdissen om zijn romans te duiden. Dat is een zwaktebod en werpt een schaduw over de constructie van diens werk. Op de achterkaft wordt verwezen naar Gerard Reve, wat geen loze kreet is. Net als de romans van Reve getuigt ‘De verlossing van Jacob Smallegange’ van een diepgaande liefde voor de Nederlandse taal en het ambacht van het schrijven.
De grootmoeder als toegangspoort tot de geschiedenis
In Spruits compacte roman staat Gerard Stroband centraal. Een alleenstaande man die net met pensioen is en zijn ouderlijke huis verlaat. Hij kan niet onmiddellijk aarden in zijn nieuwe woonst, bezoekt bibliotheken en wegrestaurants. Ondertussen is in hem een hevige interesse ontbrandt om de lokale zuigelingensterfte in de negentiende eeuw te doorgronden. Het tijdperk waarin zijn grootmoeder geboren werd, een vrouw met wie Gerard een innige band onderhield.
Als Gerard aan zijn grootmoeder terugdacht was dat met liefde. Zij was voor hem behalve grootmoeder ook zijn zus, vriendin en kind geweest […] De geboortedatum van Gerards grootmoeder was voor hem een soort grenspaal, een afbakening in de geschiedenis geworden.
Scherpe observator
Tijdens een bezoek aan een café leert hij Martha kennen. Een vitale vrouw waarop Gerard indruk probeert te maken door allerhande wetenswaardigheden over zuigelingensterfte op te dissen. Ze worden een koppel. Gerard slaagt erin een soort rust te vinden bij haar. Tot wanneer Martha gaandeweg wegglijdt in een ziekte die paranoia gedrag met zich meebrengt. Na een bloedtransfusie beschuldigt ze Gerard van vergiftiging. Hij verdwijnt uit haar leven.
Gerard kwijnt niet weg. Integendeel, hij gaat gedreven verder met zijn onderzoek naar zuigelingensterfte. Doorheen het verhaal ontpopt Gerard zich als een scherpe observator van de wereld rondom hem. Geen detail ontgaat hem, iedere keer probeert hij al schrijvend tot de kern te komen van wat hij zag. Wanneer hij – zittend in een wegrestaurant – vlaggen ziet wapperen in de wind, transformeren de stukken textiel zich in Gerards ogen tot iets anders.
De vier vlaggen voor het restaurant leken voor Gerard wel levende wezens, met temperament, stemming en een ziel. […] Hij maakte er notities van in zijn opschrijfboekje. Hij had een soort sympathie voor de vlaggen, een medegevoel dat op vriendschap leek.
Gaandeweg vervelt zijn onderzoek tot het schrijven van een roman. Een werk waarin Jacob Smallegange – een godsvrezend vroedman in de negentiende eeuw – zich opwerpt tot Gerards hoofdpersonage.
Meestal leveren romans over het schrijven van romans steriele boeken op. Niet in dit geval. Hier is humor te vinden en streep je op bijna iedere bladzijde zinnen aan. Omdat ze puntgaaf geschreven zijn. Net als een keukenkast mooi kan zijn omdat ze geconstrueerd is met liefde voor het ambacht.