Een hartroerend slotsalvo in De Munt
De Munt, ‘Tosca’
Wat hebben operapersonage Floria Tosca en wijlen cineast Pier Paolo Pasolini met elkaar gemeen? Niet veel, zo lijkt het. Behalve dan deze opvallende parallel: beiden hebben ze de gevestigde orde aangevallen, een charge die ze met hun leven moesten betalen. Pasolini stelde de morele maatschappelijke codes steeds radicaler in vraag doorheen zijn integrale oeuvre. Bij Tosca is het afwijzen van de clerus en het daarmee onlosmakelijk verbonden machtsinstituut een haast intuïtieve daad, een ingeving als gevolg van de transgressie van een uiterste ethische grens, met name die van het eigen lichaam. Dat lichaam heeft in wezen echter geen keuze. Of toch? Alleen door te sterven, vrijwaart ze lijf, leden en geest van een onuitwisbare bezoedeling met de perversie van het systeem waaraan ze onvrijwillig overgeleverd is.
De jonge Spaanse regisseur Rafael R. Villalobos had geen bijkomende linken tussen Puccini’s opera en de biografie van Pasolini nodig om de regisseur als personage op te voeren. Wanneer de schim van de cineast gemuilkorfd verschijnt en zijn marteltuig vervolgens afwerpt, ontvouwt zich een allegorie op de positie van de kunstenaar. De onmondig gemaakte mens ontwikkelt het vermogen tot revolte via de kunst, waarbij de verbeelding als katalysator dient om een haast onuitspreekbaar protest te verwerkelijken. Doelbewust laat Villalobos de geestverschijning van Pasolini niet deelnemen aan de handeling: de kunstenaar blijft een toeschouwer, een paria op het wereldtoneel, een verschoppeling met een missie. Op die manier refereert de regie niet alleen naar de casus Pasolini, maar naar de rol en zelfs de universele plicht van de kunstenaar, gelijk in welk tijdvak en gelijk op welke plek.
Goed gezien is de koppeling die Villalobos maakt tussen eros en thanatos in de portrettering van Scarpia. Als vertegenwoordiger van het kerkelijke instituut geilt dit personage op een zo volledig mogelijke macht, in die mate dat verlangen en lijden met elkaar vervlochten geraken. Het sadomasochistische accent zet de regisseur dan ook niet choquerend in, wel als contextuele hyperbool. De perverse synergie tussen pijn en genot karakteriseert daarbij niet alleen Scarpia’s psychologie, want in abstracte termen is ze toepasbaar op het integrale geloofsgenootschap. Onderdrukking, geweld, onvrijheid: het zijn repressieve middelen die als norm worden geïnstalleerd, en dus deel uitmaken van wat ‘religieuze disciplinering’ zou kunnen genoemd worden.
Anderzijds grabbelt Villalobos te uitvoerig in de biografie en cinematografie van Pasolini. Piepjonge, misbruikte lichamen – ‘Salò o le 120 giornate di Sodoma’ is uiteraard niet ver weg – passen nog binnen het plaatje van Scarpia’s sadistische wellust, maar waarom Pasolini als kind het podium op moet, blijft vaag. Daar staat echter tegenover dat de regisseur het sobere decor doeltreffend inzet. Waar de bühne tijdens het eerste bedrijf het wereldbeeld dat kerk en staat verdedigen netjes weerspiegelt, blijken de indrukwekkende doeken van Santiago Ydáñez later een januskop. Helemaal uitgekleed verwordt de mens tot dier: kwetsbaar, maar ook meedogenloos. Poedelnaakt is eenieder overgeleverd aan een persoonlijke strijd tussen blind instinct en ethisch, sociaal en transcendent bestaan. De keerzijde van elk portret herbergt letterlijk een bloedhond.
Aan het slot ontmantelt Villalobos het scènebeeld. De maskers vallen af, alle morele bakens moeten op de schop. De kaalslag op mens en decor is compleet. Naast dit culmineren van het visuele register wordt ook de muzikale beleving dankzij Alain Altinoglu, die een omwille van de coronamaatregelen ranke orkestbezetting tot een niettemin bijzonder genereuze, detailrijke en meer lyrische dan sentimentele interpretatie brengt, op de spits gedreven. Tenor Pavel Černoch mag als Cavaradossi dan wat mager uitvallen, Laurent Naouri zet een ijzingwekkende Scarpia neer.
Myrtò Papatanasiu en haar ongewoon verstilde en fragiele ‘Vissi d’arte’ ontnemen het publiek tot slot de adem. De Griekse voelt feilloos aan dat de ontvoogding van Tosca er een is van aarzelende muiterij, niet van pathetische grandeur. De hele productie onderstreept dat overigens, met verve. Gevolg is een onvergetelijk slotsalvo van allicht het meest turbulente operaseizoen in de bestaansgeschiedenis van De Munt.
Copyright foto: Karl Forster
Gezien & gehoord in De Munt op 24/06/2021.