Verleden wordt heden, en heden verleden: met ‘Usher’ blijft Opera Vlaanderen hangen in ouderwetse moderniteit
Opera Vlaanderen, ‘Usher’
Vorig seizoen moest Opera Vlaanderen in volle pandemie de Belgische première van ‘Usher’, de jongste kameropera van Annelies Van Parys, annuleren. Nochtans was de productie, na opvoeringen in Berlijn en Stockholm, volledig klaar voor de bühne. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat net deze titel de aftrap vormt van een vooralsnog digitaal opera- en balletseizoen.
Binnen het kunsthuis zat men de voorbije maanden hoe dan ook niet stil. Waar menig ensemble zich met moeite kon heruitvinden, stoomde Opera Ballet Vlaanderen in een mum van tijd zowel een serie videoperformances klaar onder de noemer ‘Verbeelding Leeft’, als een podcast getiteld ‘De Stemmen’. Daarnaast werden ensceneringen uit voorgaande seizoenen online uitgezonden. Met ‘Usher’ zette het huis inmiddels de stap richting livestreaming, waarbij het publiek tot veertien dagen de tijd krijgt om de productie te herbekijken.
‘Usher’ is niet de eerste samenwerking tussen Annelies Van Parys en Gaea Schoeters (die instond voor het libretto). Een aantal jaar geleden adapteerde de schrijfster Hitchcocks ‘Rear window’ tot het meer abstracte ‘Private view’, en net als toen voert ongrijpbare suspense alweer de boventoon. Het bronmateriaal omvat ‘The Fall of the House of Usher’ van Edgar Allan Poe en meer bepaald de schetsen van een onvoltooid gebleven opera die Claude Debussy rond dat verhaal wilde schrijven. Schoeters trachtte de karakters psychologisch vorm te geven, ze een homogene taal aan te meten, de metaforische laag uit te diepen en het latente gevoel van onheil in crescendo uit te werken.
Voor Van Parys op haar beurt is het een aangenaam weerzien met Debussy, wiens ‘Pelléas et Mélisande’ ze een aantal jaar geleden bewerkte voor kamerorkest. Ze voelt zich van nature vertrouwd met en verwant aan het klankpalet van de impressionist, waarbinnen atmosferen flou blijven en de muzikale zeggingskracht vooral vanuit het kleine gebaar van de esthetische suggestie gevoed wordt. Geen monumentalisme, maar delicaat detailwerk en uiteengerafelde harmonieën die een uniek klankmatig universum construeren: in het volledige oeuvre van Van Parys sluimeren echo’s van een versluierd schoonheidsbesef, zoals Debussy het propageerde.
Concreet vertrok Van Parys vanuit het ongeveer twintig minuten durend materiaal dat Debussy voor zijn onafgewerkte ‘La chute de la maison Usher’ naliet. Vakkundig laat ze haar eigen idioom uit de spreekwoordelijke moedertaal van Debussy geboren worden, om langzamerhand een steeds grimmiger en meer expressionistisch aandoend palet te ontvouwen. Spijtig is echter dat het compositorische register op het libretto kleeft, met andere woorden dat de muziek zich nauwelijks losmaakt van het gesprokene. De partituur mag toch meer doen dan de malheur van het zich voltrekkende noodlot accentueren? Waarom neemt Van Parys niet de vrijheid om tot een omvattend muzikaal commentaar te komen, een eigen wereld die meer doet dan de naargeestigheid van het plotmatige verloop braaf onderstrepen?
Net zoals er uit de weliswaar zeer deskundig geconcipieerde partituur geen noot zal blijven hangen, zo blijft Schoeters’ poging om vanuit Poe’s vertelling de relatie tussen angst, vrijheid en macht te thematiseren steken in haar bedoelingen. De schrijfster meet de arts des huizes het boosaardige genoegen aan om iedereen de stuipen op het lijf te jagen, opdat die de benauwdheid via zijn discipline kan uitbuiten. De theorie blijft echter dode letter, want gevoelsmatig ervaart het publiek deze figuur als even onevenwichtig (ja, zelfs psychotisch!) als de telgen van het huis Usher – niet wat je noemt sterke allegorische figuren dus. De link met hedendaags politiek despotisme waarin angst induceren, zichzelf als remedie verkopen en op die manier de eigen positie verstevigen schering en inslag lijkt, ligt voor de hand. Maar nogmaals: de personages vormen er geen exempel van, en ze interesseren überhaupt niet omdat ze meer lopen te ijlen dan dat ze psychologisch gestalte krijgen.
Conclusie is dat ‘Usher’ een moedige probatie is, maar in wezen nauwelijks iets toevoegt aan de lijn die loopt van Poe naar Debussy. Niets is immers zo hedendaags als een bepaalde atmosfeer anderhalf uur uitrekken onder het mom van socio-politiek commentaar, zonder dat de karakters of de handeling echt levendig worden. Geen wonder dat de regie van Philippe Quesne vooral tracht overeind te blijven op basis van een uitgekiende, verstilde scenografie. Ondanks het mooie scènebeeld lijkt ook hij geen flauw idee te hebben hoe hij emotie dan wel betekenis kan pompen in een spookachtig symbolistisch verhaal van bijna twee eeuwen oud.
Moeten we ons anno 2021 niet dringend de vraag stellen welke menselijke en maatschappelijke noden kunst kan lenigen, en de obligate killig-museale moderniteit ten grave dragen?
Via livestreaming gehoord en gezien op 27/02/2021.