Inhoud dicteert vorm: Julien Gosselin serveert vijf onverdraaglijke uren nihilisme

Inhoud dicteert vorm: Julien Gosselin serveert vijf onverdraaglijke uren nihilisme

Julien Gosselin & Si vous pouviez lécher mon cœur, ‘Extinction’ 2 out of 5 stars

Het einde van de wereld ensceneren? Julien Gosselin, qua reputatie in de Franse pers bungelend tussen wonderkind en enfant terrible, was er al jarenlang over aan het fantaseren toen de gelegenheid zich ineens voordeed. Dat ‘Extinction’, zoals deze co-productie met deSingel heet, een vijf uur durende marathonvoorstelling is, ligt geheel in de lijn van de adaptaties die de dertiger reeds maakte van een aantal literaire klassiekers. Anders dan bij voorgaande creaties sprokkelde Gosselin het materiaal voor deze productie echter niet bij elkaar op basis van één auteur. ‘Extinction’ bestaat immers uit drie afzonderlijke delen, gefundeerd op uiteenlopende bronteksten.

Het middelste luik is het meest lijvige, en omvat een collage uit werk van Arthur Schnitzler. Het publiek wordt naar Oostenrijk anno 1913 gevoerd, waar een selecte elite bijeenkomt voor een gemaskerd bal. De Eerste Wereldoorlog hangt in de lucht, maar de intelligentsia zijn niet of nauwelijks bezig met de wereld buiten hun besloten kring. Roddel, lust en exces voeren de boventoon, met champagne als elixir om al wat raakt aan mens en maatschappij te kunnen negeren. Kunst is niet het verlengstuk van een doorleefde humaniteit, maar een exploot dat existentiële verveling tegengaat, een ongevaarlijk kapstok vormt voor conversatie en heel af en toe een excuus is om het verborgene en onzegbare te kanaliseren. Absurde dialogen, groteske avant-garde, een vrouw die onder hypnose wil: Gosselin beeldt Schnitzlers verschroeiende dissectie van eenzame levens in een ivoren toren genadeloos uit, als gouden kooien die de eigen middelmatigheid en verlatenheid weerspiegelen in plaats van maskeren.

Zoals gezegd knipt, plakt en smeedt Gosselin verschillende stukken van Schnitzler tot een eigen bloemlezing, waarin abstractie wordt gemaakt van de individuele muizenissen van de personages. In de plaats komt een meer omvattend portret van een mensheid die door blind te blijven voor haar weelde ten onder gaat. Alle omstandigheden voor welzijn en welvaart zijn vervuld, en toch lopen de karakters met een tomeloos verdriet rond. Ze slagen er met name niet in een ander te bereiken, omdat ze het luisteren verleerd zijn. Palaveren om de echo’s van een fundamentele innerlijke leegte niet te moeten horen, dat is wat Gosselin opvoert.

Dat het kluwen van nihilistische dialogen nergens op uitdraait, is even evident als noodzakelijk, want Gosselin probeert de amoraliteit en ledigheid van deze geprivilegieerde kaste te thematiseren. Finaal monden de losse eindjes van de verschillende verhaallijnen, waar de toeschouwer overigens nooit echt vat op krijgt, uit in een als aardverschuiving geënsceneerde apocalyps. Dit is zowel het einde der tijden als het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, door Gosselin in weergaloze grijstinten in beeld gebracht. Niettemin is deze inverse van de klassieke deus ex machina een gemakkelijkheidsoplossing, want de catastrofe maakt dat de regisseur niets meer hoeft aan te vangen met het verknoopte narratief.

Niet verwonderlijk doch wel frappant voor een theaterregisseur die zich almaar meer cinematografisch profileert, is trouwens dat Gosselin het schitterend op elkaar afgestemde spel van zijn ensemble nauwelijks laat zien. Het speelt zich met name grotendeels af achter gesloten deuren. Vanuit een obligaat voyeurisme gluurt de zaal voorbij ramen en gordijnen om hier en daar een glimp van de handeling op te vangen. Gosselin poneert hiermee niet alleen hoezeer deze elite voor zichzelf een schijnuniversum heeft afgebakend, hij daagt tegelijk het perspectief van de toeschouwer radicaal uit. De frictie tussen de niets verhullende cameravoering en het noodgedwongen moeten bespieden van een claustrofobisch huis clos vanuit de zaal, maakt dat het publiek zich medeplichtig gaat voelen bij de breed uitgemeten decadentie op het de bühne. Staat het er met ons vandaag wezenlijk anders voor, of leiden ook wij een bestaan dat zich moedwillig afkeert van de gruwelen der actualiteit?

Cinematografisch is ‘Extinction’ hoe dan ook een even overweldigende als grensverleggende realisatie. In het eerste deel van de opvoering, een ongeveer veertig minuten durende rave-party die hooguit dient als introductie, monteert de cameraploeg een hyperkinetische kijkervaring bij elkaar, waarbij de trance van de verzamelde feestgangers een visueel equivalent krijgt. Ondanks het technisch vakmanschap stelt zich evenwel de vraag waarom het publiek deze onvrijwillige blootstelling aan het primitieve en buitensporige feestgedruis zo lang moet ondergaan. Is fuiven voor Gosselin een allegorie voor hoe de moderne mens het bankroet van esthetica en tonaliteit heeft geïnternaliseerd en gecultiveerd? Is dit tribale trippen op tot gebonk vermorzelde klank de verwerkelijking van de culturele zelfvernietiging die al ruim een eeuw gaande is? Of zorgt Gosselin te graag voor wat opschudding?

Met dergelijke vragen blijft het publiek achter, ook na het laatste deel trouwens. Ontleend aan Thomas Bernhards ‘Auslöschung. Ein Zerfall’, laat Gosselin actrice Rosa Lembeck moederziel alleen de bühne betreden. De luister van de Oostenrijkse villa is een uitgeklede scène geworden, met publiek in de onmiddellijke nabijheid van het personage. Inderdaad is het idioom niet meer exuberant-theatraal, maar integendeel ingetogen, alsof met het decor ook alle maskers zijn verdwenen, en er alleen een onmiddellijk contact met de zaal kan zijn. Waar het tweede luik door de onoverbrugbare afstand tot de handeling een oefening in ver- en inbeelding was, beoogt Lembeck het tegendeel. Haar stijl is een monochroom crescendo, vertolkt vanuit een langzaam gistend afgrijzen.

Het publiek ziet zich geconfronteerd met een statisch karakter dat nauwelijks transformeert, een stem die steeds driester fulmineert tegen de beschaving en haar ontmaskert als een leugen – op de bijwijlen theoretische manier die Bernhard eigen is. Aangrijpend is dit slotdeel niet, onder andere omdat Gosselin de actrice als instrument te eenzijdig inzet. Na twee delen die het publiek elke essentie proberen ontzeggen, plaatst Gosselin het tegendeel. Bernhards tekst is evenwel te vergeestelijkt om tot de ontroerende reflex te komen die de katalysator is van theatrale magie.

Waar Gosselins werk tot nog toe vanuit een groot bewustzijn omtrent ideeën en stijlmiddelen tot stand kwam, is ‘Extinction’ een langdradig allegaartje dat zogezegd verwerkelijkt wat het inhoudelijk behandelt: de nietsigheid der dingen. Ruim vijf uur daarvan, is quasi onverteerbaar – zelfs met Gosselins onvolprezen cinematografisch en scenografisch talent.

Gezien in deSingel op 10/11/2023.
Copyright foto: Simon Gosselin

Related Images: