De durf om meer uit dan aan te kleden: met minder maakt De Munt meer
De Munt, ‘Jevgeni Onegin’
Verliefd blijken op een idee: het overkomt Tatyana, dochter uit een adellijke familie. Poesjkins personage ontwaakt uit een imaginair leven dat zich meer in de literatuur dan in de realiteit situeert, van zodra ze Jevgeni Onegin voor haar geestesoog ziet opdoemen. En voorwaar: in Laurent Pelly’s enscenering van Tchaikovsky’s meest beroemde opera voor De Munt doemt het titelpersonage ineens op – meer geest dan mens, en aldus eerder een visioen uit Tatyana’s smachtende verbeelding dan een man om mee te huwen. Zover komt het niet, want Onegin wijst Tatyana af. En de rest? Dat is geschiedenis. Of wereldliteratuur, zo u wil.
Veel drama alleszins, pathetiek die Pelly verbeeldt vanuit de psychologie van het ensemble op de bühne. Met zijn folkloristisch coloriet, een handvol groots aangezette koorscènes, de reputatie als klassieker en de blauwdruk van romantische tragedie bij uitstek, is deze opera een statussymbool onder regisseurs, al te vaak met tonnen opsmuk als gevolg. Echter niet zo bij Pelly, die zich realiseert dat de kwaliteiten van de opera in libretto en partituur besloten liggen. Poesjkins taal en Tchaikovsky’s koortsige vertaling: het behoeft nauwelijks uitbeelding, toch niet in de intimiteit van Tatyana’s briefscène, Lensky’s intrieste vaarwel of Onegins uiteindelijke kentering als minnaar aan Tatyana’s voeten.
Tegenover dergelijke hartverscheurend gecomponeerde ontboezemingen staat de naamloze massa, die steevast uit de feitelijke handeling een eigen verhaal destilleert. Zodoende is deze opera er een van registers, pendelend tussen innig gevoelsleven en uitbundige massabedoening. Pelly weet daar perfect raad mee. De ivoren toren van een ingedommelde landadel – een aristocratie die geen weet meer lijkt te hebben van reële problemen, en zich bijgevolg door zowel sentimentele liefde als door eerwraak laat meeslepen – zet hij fenomenaal neer op een door handenarbeid roterend platform. De weelderige koorpassages voorziet hij dan weer van frisse choreografieën met een authentieke toets, overigens nimmer verlegen om een humoristisch franje.
Nooit vergeet Pelly evenwel dat de essentie bij de afzonderlijke tragedies ligt, waarvan hij door alle ballast achterwege te laten de pijnlijke eenzaamheid in de verf zet. De muren die op Tatyana afkomen tijdens haar hartenkreet, of het mistige duister dat de toekomst aan Lensky’s blik onttrekt: het zijn eenvoudige doch doeltreffende scenische middelen, waarmee Pelly datgene dat impliciet in het werk aanwezig is simpelweg versterkt. Deze ‘Jevgeni Onegin’ moet het weliswaar zonder maatschappelijke actualisering of strikte historische kadrering stellen, maar wat zou dat? Een partituur die zo feilloos de menselijke conditie aanraakt, hoeft geen spiegel te zijn voor de deining van het hier en nu.
De minimalistische teneur trekt Pelly overigens door naar het laatste bedrijf, waarin hij de roddelende goegemeente opvoert in een alweer naakt decor. Alle decorum ten spijt, blijkt de stedelijke aristocratie niet minder belust op soap en intrige dan haar plebejische pendant. Middenin dit bal van uiterlijk vertoon en etiquette, waarin drift als een ingestudeerd ballet artificieel wordt gekanaliseerd, is het weerzien tussen Jevgeni en Tatyana ongewoon fysiek. Nergens anders in de enscenering komen personages zo nabij.
Meer worsteling dan liefkozing, vechten beide personages schijnbaar vooral met hun eigen demonen. Zij geworpen tussen ideaal en gelofte, tussen verleden en toekomende tijd. Hij op zijn beurt in de weer met zijn onvermogen om de klok terug te draaien, zich te verzoenen met wat inmiddels onbereikbaar is geworden. Uiteraard kent deze tweekamp alleen maar verliezers. Smart in het kwadraat is het, door Tchaikovsky onsterfelijk op muziek gezet.
Weergaloos zijn Sally Matthews en Stéphane Degout als Tatyana en Jevgeni. Matthews’ personage is geen marionet en ook geen stereotiep slachtoffer. Het onwillekeurig verlangende grossiert in haar vertolking, zowel vocaal als fysiek. Degouts interpretatie tilt Onegins moraal dan weer ver voorbij goed en kwaad. Impulsief, hovaardig, doch in de finale ongemeen kwetsbaar: uit de noten boetseert de bariton een wispelturige natuur van vlees en bloed. Lilly Jørstad en Christophe Mortagne overtuigen meer met hun spel dan via hun stemmen, doch globaal valt er op de integrale cast weinig af te dingen. Orkestraal is deze ‘Jevgeni Onegin’ bovendien een triomf, en dat is de verantwoordelijkheid van één man: Alain Altinoglu.
Dat de chefdirigent van het Muntorkest in Brussel op handen wordt gedragen, mag inmiddels een understatement heten. Ook nu weer regent het lofbetuigingen uit de zaal wanneer de Franse dirigent komt groeten, en terecht. Suspense, hilariteit en pathos: het zijn kernwoorden die ’s mans geraffineerde lezing eigenlijk oneer aandoen, omdat ze louter het affect benoemen en daarmee voorbij gaan aan de detailwerking, de naadloze verstandhouding tussen zangers en orkest, de doorzichtige totaalklank en de fenomenale wisselwerking tussen strijkers, houten en kopers, waarvan Tchaikovksy de identitaire troeven stuk voor stuk uitbuit.
Waar Pelly zijn metier als regisseur deze keer volledig ten dienste stelt van woord en klank, zo luistert ook Altinoglu naar de partituur. Wars van wat voor kunstgrepen dan ook, voltrekt zich via de dirigent het wonder van de muziek. Alleen maestro’s die niets meer moeten bewijzen doen het hem na. In alle opzichten is deze ‘Jevgeni Onegin’ er een die nog lang over de lippen zal gaan. Niet dankzij radicale keuzes, maar omwille van de radicale durf om meer uit dan aan te kleden.
Gezien & gehoord in De Munt op 29/01/2023.
Copyright foto: K. Forster