‘The phantom menace’ ofte de kinderjaren van Darth Vader
‘Star Wars – episode I: the phantom menace’ (1999)
Met ‘The phantom menace’ begon schrijver-regisseur George Lucas aan een onmogelijke opdracht. Zijn eerste ‘Star Wars’-trilogie werd een cultureel fenomeen, een mythe die door de jaren heen alleen maar groter is geworden. En net dat is een vervelend obstakel als je jaren later iets wil toevoegen aan die mythe.
Want in plaats van de vergelijking te maken met de films zoals ze waren – straf, maar mét onvolmaaktheden – moest Lucas opboksen tegen een geromantiseerd beeld van zijn creatie. Vraag was dan ook of hij die boksmatch zou overleven. Het antwoord is om tal van redenen ja. Al treffen we ook in ‘Episode I’ onvolmaaktheden aan.
Ergerlijke Jar Jar
De grootste daarvan is ongetwijfeld het infantiele personage Jar Jar Binks (Ahmed Best). Die is er te overduidelijk als komische noot bijgesleurd en werkt daardoor vaak op je zenuwen. En dat terwijl het komische duo uit de originele trilogie, de robots C-3PO (Anthony Daniels) en R2-D2 (Kenny Baker), ook in ‘Episode I’ voor lichtere noten zorgen.
Er valt ook meer te lachen met de impliciete humor en leuke knipoogreferenties naar de ‘Star Wars’-geschiedenis. Nee, Jar Jar vervult in de grotere plot van de film zeker zijn rol, maar iets meer ingetogen had zijn personage niet zoveel wrevel opgewekt.
Lees verder onder de video.
Grensverleggend computergetover niet altijd raak
Nog een heikel punt is de grote veldslag op het einde van de film. Die is zeer ambitieus, want zet duizenden Gungans (de bevolkingsgroep waar Jar Jar toe behoort) tegenover al evenveel robottroepen. Je voelt al aan dat daarvoor de grote special effects moesten worden bovengehaald, maar net die schieten hier toch wat te kort. Bij sommige shots waan je je in ‘Hopla’ in plaats van in ‘Star Wars’. Het ziet er meer als plastic uit dan als de bedoelde real-lifesimulatie.
Veel wordt goedgemaakt door de podrace, die ‘Episode I’ letterlijk en figuurlijk in een hogere versnelling zet. Denk aan de paardenrace in de klassieker ‘Ben Hur’, met dezelfde (heerlijke) valsspelerij van ongure types. Maar dan wel aan 600 per uur en met over de grond scheurende zweefcarts in plaats van paarden.
De actie geeft je een adrenalinekick van jewelste. En dan beseffen dat je gevoel eigenlijk op een grandioze manier wordt opgelicht, want niets van wat je ziet is er echt. Hoedje af voor Lucas en zijn crew, die hiermee weer filmgrenzen verlegden.
Lees verder onder de ‘Making of’.
Weer, want Lucas deed dat al eens. ‘Episode IV’ uit 1977 opent met een ruimtetuig dat over je hoofd het scherm binnenvaart. En verder binnenvaart en blijft binnenvaren. Die scène, en hoe die tot stand is gekomen, heeft de filmwereld voor altijd veranderd. Met ‘The phantom menace’ heeft Lucas het digitale filmtijdperk voorgoed ingezet, gebruik makend van steeds minder sets en steeds meer het grote niets waartegen geacteerd wordt.
Niet zo simpel voor de acteurs (Ewan ‘Obi-wan Kenobi’ McGregor vond het verschrikkelijk), maar voor een filmmaker ligt een wereld aan mogelijkheden open. Geen ‘Sin City’ van Robert Rodriguez, zonder ‘Phantom menace’, zo veel is duidelijk.
En dan is er nog de plot, waarin je ‘Star Wars’-icoon Darth Vader in zijn kindertijd aantreft. Niet met een zwart helmpje, en zonder díe adem, maar als Anakin Skywalker (Jake Lloyd), een slaafje op de woestijnplaneet Tattooine. Hij droomt van verre oorden en ziet die ook dichterbij komen, wanneer hij door een Jedi (een soort intergalactische politie-agent) wordt ontdekt. Maar zijn rol in een republiek die met een identiteitscrisis sukkelt, is nog ruimtedik kijken.
‘Episode I’ is niet meer, maar ook zeker niet minder dan een opstapje naar wat komen moet en zal. Heerlijk om die kleine zaadjes te zien uitgroeien tot een plant. Zelfs als die plant er al was voor de zaadjes.