Dichten buiten de krijtlijnen van Raoul De Keyser

Dichten buiten de krijtlijnen van Raoul De Keyser

Paul Demets, ‘De hartvinger’ 4 out of 5 stars

In ‘De hartvinger’ onderzoekt Paul Demets (1966) hoe zijn poëtica zich tot het oeuvre van kunstenaar Raoul De Keyser (1930-2012) verhoudt. De bundel bestaat uit zeven cycli met telkens zeven gedichten. Eenmaal de dichter zijn krijtlijnen heeft getrokken voltrekt zich alles via handelingen, ervaringen, aanrakingen, verschuivingen en herzieningen naar een ontnuchterend einde.

Demets is een aarzelende, vooral behoedzame dichter, bang als hij is om met onaffe gedichten te komen aanzetten. Jarenlang lagen zijn Raveel-gedichten in een geheime lade opgeborgen. Goede poëzie is volgens hem belegen poëzie. Gedichten die met de jaren niets aan zeggingskracht verliezen. Het duurde dan ook tot 2021 alvorens hij zijn ode aan Raveel de wereld instuurde. Grand cru classé verzen die, zonder narratief te zijn, verwijzen naar het rijke oeuvre van de meester uit Machelen-Leie.

Een bundel waarin helaas afbeeldingen van belangrijke werken ontbreken. Jammer, vooral omdat hij eerder al te kennen gaf dat Raveel hem anders naar de dingen had leren kijken. Het verklaart wellicht zich nog grotere fascinatie voor de wereld van plastische kunsten. Na Raveel ging hij zich verdiepen in de denk-en leefwereld van Léon Spilliaert die hem dwong een ander register open te trekken.

Omdat ‘publiceerdrift’ hem vreemd is, tastte hij naar aloude gewoonte zijn gedichten weer op tot ze uiteindelijk in ‘De landsheer van de Lethe’ het levenslicht zagen. Andermaal poëzie van een hoog gehalte die Spilliaert in een aangrijpend en diepgaand perspectief plaatst. Temeer omdat aan de ontstaansgeschiedenis van deze bundel een emotioneel gebeuren ten grondslag lag.

De Keyser zweeg liever over zijn schilderijen

De dichter en de schilder. Leven en begeven ze zich in twee afzonderlijke werelden? Denken ze anders over zin en onzin van het bestaan? Is er een snijvlak waarop ze elkaar ontmoeten? Jan Greshoff had er een aparte theorie over. Dichten was voor hem niet verbonden met de wil tot creatie, maar met de wil tot uitspraak.

Zou het kunnen dat in die redenering als we een schilderij mooi noemen, dat mooi een andere betekenis krijgt als we het als epitheton aan een gedicht koppelen? Demets is zich alleszins bewust van deze gedachte. Hij weet dat het woord van de dichter niet bij machte is weer te geven welke effecten een schilder bereikt of wat zijn diepere intenties waren.

Al zeker niet bij Raoul De Keyser wiens oeuvre het resultaat is van iemand die jarenlang alle mogelijkheden van het medium heeft afgetast. Er met hem over praten was een heikele kwestie. Hij vond het absoluut niet nodig zichzelf artistiek te verantwoorden. Zijn enige ambitie was rustig verder te kunnen schilderen. ‘Niet verven, maar schilderen,’ zo herhaalde hij voortdurend.

Geen grote woorden

Waagde iemand iets over een bepaald werk te vragen dan volgde, na zijn typisch monkellachje, steevast een ironisch niet ter zake doende antwoord. Het leverde hem de bijnaam ‘de sfinx van Deinze’ op. Vandaar dat hij wist wat hem te wachten stond nadat hij de kunstenaar, een notoir poëzieliefhebber, in 2000 in de bibliotheek van Deinze voor het eerst sprak. De Keyser, zoon van een schrijnwerker, die door hem in volgend gedicht raak in beeld wordt gebracht.

Zijn schoenen: vuil van buiten.
Het zaagsel. De vloer vol tatoeages.
Hij trekt ongemakkelijke gezichten, veegt

zijn handen aan zijn broek af en mompelt.
Hij tekent de problemen en rekent.
Verdeelt de vlakken. Hij schuurt het oppervlak,

 haalt de schors weg van de dag, boort
naar een ander beeld. Het oppervlak
geeft zich bloot, lijkt geen verweer te bieden.

 Het huis vervaagt tot vlekken, punten en strepen.

Het is hetzelfde en het is niet hetzelfde

Hun jarenlange ontmoetingen en gesprekken gingen meer over literatuur dan schilderkunst. Vandaar De Keysers recalcitrante uitspraak, die Demets als motto voor deze bundel gebruikte:

“Als iemand me zei dat die lijn de krijtlijn op het voetbalveld was, dan zei ik dat het iets anders was. Als iemand me zei dat het iets anders was, zei ik: het is de krijtlijn op het voetbalveld. Het is hetzelfde en het is niet hetzelfde.”       

Het laat zich raden dat hij zich niet aan een beschrijving van het werk van Raoul De Keyser heeft gewaagd. Het maakt dat hij zich als dichter aanzienlijk vrijer kan opstellen. Dat hij politieke en maatschappelijke opvattingen in zijn poëzie laat binnensluipen.

Een van die regels die bijvoorbeeld mag ingelijst worden is: ‘Als ik een schilderij aanval, dan is dat de vrijheid die ik neem’, een sterke introductie naar deze slotregels leidt: ‘We worden gedicteerd. /‘Er zijn meerdere einden.’/ We kunnen niet zelf beslissen. De schilder mag al dan niet verhullen en maskeren, maar Demets onthult en laat zich niet manipuleren. Hij blijft in ‘Einden’, na tal van gesprekken met De Keyser die zelden iets prijsgaf over zijn werkwijze, in de geest van de Franse filosoof Jacques Derrida zoeken naar zijn poëtica.

Paul Demets schermt in ‘De hartvinger’ niet met grote woorden. Hij is een dichter ad rem, wiens gedichten voor de volle honderd procent soeverein zijn. Daarom vindt de lezer er telkens iets anders in, net als in een goed schilderij.

Related Images: