Toef Jaeger ziet Barbarber als een vriendenclubje
Toef Jaeger, ‘De jongens van Barbarber’
Midden de jaren zestig verschijnen er in Nederland zowat zestien literaire tijdschriften. Samen goed voor 20.000 abonnees. Een ervan is Barbarber. Een leuk literair blad waarvan de geschiedenis door Toef Jaeger (1971) in ‘De jongens van Barbarber’ is opgetekend. Een blad dat je volgens Bernlef, een van de stichters, moest lezen als ‘het verslag van een vriendschap’.
Van Rabarber naar Barbarber
Het tijdschrift dat Rabarber zou heten, maar door een verspreking Barbarber werd, is uit een vriendenclub ontstaan. Gerard Bron (G. Brands), Gerard Stigter (K. Schippers) en Hendrik Marsman (J.Bernlef) zijn begin jaren vijftig drie scholieren van de Eerste Openbare Handelsschool in Amsterdam. Ze hebben alle drie een hekel aan school. Iets wat ze delen met schrijver Rob Nieuwenhuys, hun leraar Nederlands. Zijn stencils over Nederlandse literatuur – informatief en af en toe geestig – zorgen ervoor dat ze zich aangetrokken voelen tot poëzie en romans. Meer nog: hij leert hen hoe je een eigen poëtica opbouwt en kunt opvallen in een poel van dichters.
Humor in de literatuur
Het leidt ertoe dat ze na hun studies in 1958 het eerste nummer van Barbarber op A5-formaat, later vervangen door een in de lengte gevouwen A4’tje, laten verschijnen. Een tijdschrift zonder manifest dat zich nergens tegen afzet en duidelijk minder elitair is dan andere bladen. Toch ligt, zo blijkt uit nagenoeg alle nummers, de nadruk op het pretentieloze en het belang van humor in de literatuur. Vandaar dat Schippers, Bernlef en Brands het niet zo begrepen hebben op de ernst en verbale capriolen van de Vijftigers. Tot een conflict of verbaal wapengekletter komt het niet. Hugo Claus leest Barbarber aandachtig en Gerrit Kouwenaar levert zelfs enkele bijdragen.
De steun van Simon Carmiggelt
Bovendien mag het blad vrij vlug op de steun van Simon Carmiggelt rekenen. Hij schrijft al in 1959 in zijn column ‘Kronkel’ in Het Parool:
‘Er is, zoals U weet, in ons land een hausse in gestencilde letterkundige tijdschriften van jongeren. (….) Verreweg het leukste blad is ‘Barbarber’ dat in Amsterdam (Johan Schippersplantsoen 15 huis) wordt vervaardigd. Het heeft namelijk de verkwikkende eigenschap de schone letteren niet zo benauwend serieus te nemen. In de meeste bijdragen knispert ironie.’
Gerenommeerde namen werken mee
Gaandeweg mag Barbarber meer en meer gerenommeerde namen verwelkomen. Zo weet W.F. Hermans de redactie te vinden voor de promotie van ‘Mandarijnen op zwavelzuur’. Harry Mulisch, door Bernlef ooit als een flop omschreven, doneert voor Barbarer 40 twee korte verhalen die hij als negenjarige schreef. Maar ook gevestigde auteurs als Cees Buddingh’ en Chris van Geel herkennen zich in de formule en leveren geregeld teksten. Idem met Jan Hanlo die in feite als vierde redacteur van Barbarber mag worden beschouwd.
Toef Jaeger brengt met ‘De jongens van Barbarber’ een welverdiend eresaluut aan een literaire vriendenclub. Een lezenswaardige geschiedenis over een vrolijke en interessante periode in de Nederlandse literatuur.