Jan Hertoghs en het universele van het lokale
Jan Hertoghs, ‘Alles voor de Kempen’
Recent dienden we afscheid te nemen van de Nederlandse journalist Wim Kayzer (1946-2013). Kayzer was een man die het lange gesprek niet schuwde. Zo bekende schrijver Gabriel Garcia Márquez dat hij na afloop van het interview – in het kader van de VPRO-televisiereeks ‘Nauwgezet en wanhopig’ (’89) – met Kayzer zich uitgeput voelde. Wie nu de conversatie tussen Márquez en Kayzer bekijkt zal merken dat die marathonsessie pertinente uitspraken opleverde. De Columbiaanse schrijver spreekt omstandig over de wereld waarin hij opgroeide. Het dorp van zijn grootvader. Het dorp dat hem de grondstof opleverde voor zijn roman ‘Honderd jaar eenzaamheid’ (’67).
Voorzichtige argwaan
Hoewel Marquez’ wereld niet de onze is, herkennen we hem. Eenzelfde fenomeen doet zich voor tijdens het lezen van Jan Hertoghs’ ‘Alles voor de kempen’. Hertoghs (1953) leverde voor het weekblad Humo reportages af die net iets langer bleven hangen in het geheugen dan het gemiddelde artikel. Over mensen die niet of amper telefoneerden, over autobestuurders die jaarlijks niet meer dan duizend kilometer aflegden of burgers die huizen betrokken op geïsoleerde locaties.
Die voorzichtige argwaan loopt als een rode draad doorheen ‘Alles voor de kempen’. Een boek dat opgezet is als een conversatie over de dood heen tussen Hertoghs en zijn grootvader, postmeester van Tielen. De korte brieven van de postmeester naar zijn dochter (en Hertoghs moeder) in Antwerpen vormen de basis waarrond observaties en herinneringen gesponnen worden. We leren zijn grootvader kennen als een man afkerig van het expliciteren van emoties. Zelden beslaan zijn briefjes meer dan een handvol zinnen.
‘Beste Allemaal – Een kaartje uit Tielen zal wel wellekom zijn, denk ik. Onderpastoor Polus is verleden week met de velo gevallen aan de zustersschool waar hij mis ging lezen, ze hebben hem moeten oprapen en bij de zusters binnenbrengen (lichte hersenschudding). Hier anders geen bijzonder nieuws […] Ik moet wel dat schrijven onderhouden, ik moet me aan die stylo blijven gewennen.’
Weinig spektakel
De wereld die Hertoghs evoceert in dit boek bevat even weinig spektakelgehalte als bovenstaande passage. En toch. Tijdens het lezen dachten we vaak terug aan een scène uit Jacques Tati’s film ‘Mon Oncle’ (’58). Een straatveger is verwikkeld in een conversatie met een dorpsinwoner. Tien minuten later brengt de Fransman de man opnieuw in beeld, nog steeds is de conversatie gaande. Nog twaalf minuten later is de babbel nog steeds niet voorbij.
Het is een beeld van mensen die danig betrokken zijn op elkaar en hun omgeving dat de klok op hen geen vat heeft. Zo is dit ook in ‘Alles over de Kempen’. Tegelijkertijd levert deze vorm van surplace ook een merkwaardig soort humor op. Wanneer Hertoghs in ’97 de Persprijs ontvangt viert hij dit in Berlaar:
‘Stad en Kempen in één, beter kan niet […] Ik zie ons nog zitten op het eind, met voor iedereen friet in frituur ’t Frituurke. In een dorp hebben ze een hekel aan lang naar een naam zoeken.’
‘Alles voor de kempen’ is een moeilijk te plaatsen boek. Is het een papieren monument voor een verdwenen wereld? Of is het net omgekeerde: een herinnering dat diversiteit ook te vinden is op locaties die we meestal verstrooid voorbijrijden? Het vreemde is: alhoewel we amper een paar keer de Kempen bezochten voelt Hertoghs’ universum vertrouwd aan.
Ook wij kennen de microkosmos van cafés waar je vreemd wordt bekeken tot wanneer je overschakelt op het lokale dialect. We maken ons sterk dat dezelfde fenomenen opdoken in het dorp waar Márquez zijn inspiratie haalde om zijn ‘Honderd jaar eenzaamheid’ te schrijven. Wie immers goed observeert, zal onbewust in het lokale het universele spotten. We zijn immers allemaal hetzelfde. Enfin, min of meer.