Bij Borowski vormen tragedie en banaliteit een tandem
Tadeusz Borowski, ‘Hierheen naar het het gas, dames en heren’
Wie de wikipedia-pagina van Tadeusz Borowski (1922-1951) bezoekt, leest dat de Poolse auteur in het titelverhaal van ‘Hierheen naar het gas, dames en heren’ op emotieloze wijze beschrijft hoe het er aan toe ging in de Duitse concentratiekampen. Emotieloos, het draagt de connotatie van wetenschappelijke precisie in zich. Zestig pagina’s ver in deze verzameling van Borowski’s werk schrijft hij in het verhaal ‘Bij ons in Auschwitz’:
‘Het is de hoop die hen laat vechten voor elke dag leven, want misschien zal die dag de bevrijding brengen. […] Nooit tevoren was de hoop in de mens zo sterk, maar ze heeft ook nooit tevoren zoveel kwaad gedaan als tijdens deze oorlog, in dit kamp. Ons is niet bijgebracht hoe we ons van de hoop kunnen ontdoen en daarom komen we om in het gas.’
We vragen ons af of de redigent van de wikipedia-pagina effectief Borowski las of simpelweg een biografie van het net plukte. Dat Borowski in eerste instantie een dichter was, sijpelt door in zijn proza. Waar Primo Levi’s klassieke W.O. II-kamproman ‘Is dit een mens’ (’47) afgemeten zinnen bevat, zijn alle verhalen hier opgebouwd uit een taal die zich bij momenten als een natuurkracht ontplooit. Borowski eist de volledige aandacht van de lezer.
De lijn tussen fictie en non-fictie is hier flinterdun. De indruk ontstaat dat dit bij Borowski niet zozeer te maken heeft met een postmodern spel, maar eerder een techniek betreft om afstand te creëren tussen wat hij zag en wat hij schrijft.
De dunne lijn tussen fictie en non-fictie
In ‘Een verhaal uit het echte leven’ komt het ik-personage terecht in een ziekenhuis. Zijn toestand is belabberd door tyfus. De kamergenoot is een kapo (een gevangene die toezicht hield over de andere gevangenen in de kampen) die zich stierlijk verveelt. Hij eist dat het ik-personage hem ‘echte’ verhalen vertelt. Waar de verteller aanvankelijk verhalen put uit zijn eigen levensverhaal, raakt de bron langzamerhand uitgeput. Hij verzint een verhaal rond Zbigniew Namokel, een Joodse jongen die gefusilleerd wordt. Om een emotionele reactie te onttrekken bij de kapo, verzint de verteller dat de vader van de jongen – net als zijn kamergenoot – een bankdirecteur was. De repliek volgt onmiddellijk:
‘Dat was geen gebeurtenis uit uw leven’, zei hij streng, en hij kijk me schuins aan. ‘Ik lig hier al wat langer dan u, en weet u wat? Hij heeft hier in het ziekenhuis gelegen, die Zbigniew Namokel van u. Hij had net als u tyfus. Hij is op het bed gestorven waarop u nu ligt.’
Vreemdsoortige berusting
De sfeer dwars doorheen deze verhalen is er één van vreemdsoortige berusting. Er valt fysiek niets te doen tegen de institutionele moordmachine, het lot dient gedragen te worden. Zelfs de bevrijding brengt geen hoop. In ‘De slag bij Tannenberg’ loopt een Joods meisje richting poortuitgang, de vrijheid tegemoet. Een half slapende geallieerde soldaat verwart het meisje met een Duitser en haalt de trekker over. De dood treedt onmiddellijk in. Het tafereel ontlokt bij de verteller niet eens woede:
‘Wij in Europa zijn hieraan gewend,’ zei ik onverschillig terug. ‘Zes jaar hebben de Duitsers op ons geschoten. Nu zijn jullie het die hebben geschoten. Wat maakt het uit?’
‘Hierheen naar het gas, dames en heren’ is een verzameling verhalen waarin details een wereld onthullen waarin banaliteit hand in hand wandelt met tragedie. Waarin lijken uit treinen worden gedragen ‘als kippen, een paar tegelijk in elke hand’ terwijl een militair nauwgezet streepjes zet. Soms is het moeilijk te bevatten wat Borowski hier verwoordt en dat is goed. We kunnen niet alles begrijpen.