Knausgårds prille begin van een veelbelovende carrière
Karl Ove Knausgård, ‘Buiten de wereld’
Bij de nominaties voor de Nobelprijs Literatuur was de Noorse schrijver Karl Ove Knausgård (Oslo, 1968) een opvallende afwezige. Toch zou de Noor, auteur van onder meer de ‘Mijn strijd‘- en ‘Vier seizoenen‘ -reeksen, de uitstekende essaybundel ‘Het Amerika van de ziel‘ en een boek over zijn fascinatie voor Munch (‘Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak’) een uitstekende kandidaat kunnen zijn. Daar zinspeelt uitgeverij De Geus alvast op door diens door Marianne Molenaar vertaalde debuut ‘Buiten de wereld‘ opnieuw uit te geven en zo volop in de kijker te plaatsen.
Strijd tussen schaamte en begeerte
In zijn debuut beschrijft Knausgård hoe de rookverslaafde Henrik Vankel, een jonge, zesentwintigjarige, sociaal onbehendige man die in een eenzaam dorp aan zee in het noorden van Noorwegen een tijdelijk leraarschap invult, het erg moeilijk heeft om de jeugdige verliefdheid van de dertienjarige Miriam van zich af te blijven wenden. Het kan niet, het mag niet en toch blijkt de wederzijdse aantrekking onhoudbaar. Henrik ziet zich uit angst en schaamte genoodzaakt om op de vlucht te slaan.
Knausgård verschuift vervolgens de lens naar de initieel erg moeilijk lopende relatie tussen Henriks’ moeder Ingrid, een eenvoudig dorpsmeisje, en diens uit een behoorlijk ambitieuze familie afkomstige vader Harald. Die laatste blijkt niet enkel dominant en opvliegend, maar ook sterk vatbaar voor alcohol, waardoor hij vaak erg agressief tekeer gaat. Op die manier wordt Henriks kwetsbaarheid verduidelijkt. Evenzeer maakt het inzichtelijk hoe diens worsteling met gevoelens van schaamte steeds onrustiger vormen aanneemt. Hij zoekt onder meer toevlucht in alcohol en overmoedig gedrag en zou de werkelijkheid willen ontvluchten:
‘Iedereen kon een fout maken, het belangrijkste is dat niemand het te weten komt; dat het buiten de wereld blijft. En vanaf dat punt hoefde je je alleen maar weer op te richten.’
In een derde en laatste luik komen de eerdere uitgezette verhaallijnen samen. Zo vinden we Henrik terug in het zuidelijk gelegen Kristiansand, waar hij terugkijkt op zijn eigen jeugd die hij verheerlijkt. Tezelfdertijd is het de aanzet tot een halsstarrig en rebels verzet tegen volwassenheid. Die komt in hoofdzaak tot uiting in de woelige strijd met zijn vader.
‘Buiten de wereld’ als voorafspiegeling
De vrijwel continu tussen innerlijke twijfel, schaamte en overmoed schipperende Henrik overschrijdt ook verschillende maatschappelijke conventies. Zo schrijft hij heimelijk brieven naar de jonge studente Bente die hij koste wat kost van zijn liefde wil overtuigen en valt haar tijdens een avondje uit lastig. Net zoals hij zich veel later op een feestje in een dronken bui aan collega-docente Linda opdringt. Die geven op erg aandoenlijke wijze de innerlijke verscheurdheid en hulpeloze onmacht van protagonist Henrik weer, net als diens onvermogen om zich aan de conventies van de maatschappij aan te passen.
Karl Ove Knausgård weet met dit kloeke en sterk door autobiografische elementen aangestuurde debuut, met echo’s van Proust en Nabokov, de lezer mee te nemen in een tocht doorheen de allerdiepste krochten van de ziel van Henrik Vankel, een erg onzekere jongeman die ondanks alles finaal een strijd voert die hij helemaal niet winnen kan. Zo kan je haast niet anders dan enige sympathie op te vatten voor diens getroubleerde bestaan.
Knausgård sloot zich geruime tijd op met het idee eindelijk werk te maken van een literaire carrière, schreef alsof zijn hele verdere leven ervan afhing, en dat laat zich hier in dit naar grootse epiek hintende debuut over tijd, begeerte en schaamte ook duidelijk merken. Prima debuut, met in de marge de opmerking dat dit wellicht net iets te lijvige debuut zich vooral laat lezen als een voorafspiegeling van het vierde deel van de ‘Mijn Strijd’ – reeks: ‘Nacht’.
Vertaler: Marianne Molenaar