In zijn schaduw gedijt het leven: een boom als metafoor voor mens en natuur
Opera Ballet Vlaanderen & Alain Platel, ‘Ombra’
De monumentale kwetsbaarheid van het leven afbeelden: is dat een beknopte synthese van Berlinde De Bruyckere’s artistieke praktijk? Door het organische binnen een kunstmatig vacuüm te onttrekken aan tijd en ruimte, worden haar sculpturen uitgepuurde exempels van vitaliteit én broosheid. Oog in oog met haar werk, ervaart de toeschouwer tegelijk een overrompelende oerkracht en een tragische verstilling – alsof de energie die in De Bruyckere’s natuurlijke materiaal huist, zich pas echt kan manifesteren wanneer het levensvuur eruit is verdwenen. Die paradox, met name de noodzaak tot een artificiële representatie om de ontroering van een reële existentie los te weken, vormt misschien wel de essentie van De Bruyckere’s esthetische discours. Of het nu gaat om menselijke lichamen, kadavers van paarden of het restant van bomen: het is precies de anorganische context die het materiaal, verworden tot tijdloos concept, met een frappante plastische levendigheid lijkt op te zadelen.
De sculptuur die De Bruyckere creëerde voor ‘Ombra’, de nieuwste creatie van Alain Platel, is geen uitzondering. De kunstenares ontwierp een gigantische boom, die het centrale artefact wordt van de voorstelling. Onder dit oeroude symbool – de levensboom als metafoor voor de transformatieve potentie die ten grondslag ligt aan voortplanting en evolutie – vinden rituelen plaats, ontmoeten mensen elkaar, wordt bevruchting in de praktijk gebracht. Platel vertaalt dergelijke anekdotische elementen met zijn choreografische idioom naar de planken, maar hij doet meer dan dat. Vandaag staat de boom als ecologische allegorie immers onder druk. De mensheid leeft in zijn schaduw, voedt zich met zijn vruchten, laaft zich aan de transcendente belofte van zijn verschijning. Voor die boom komen mensen massaal op straat. En toch dreigt die boom te vallen. Welk leven is er na die catastrofe?
‘Ombra’ mediteert over het ecologisch vraagstuk, zonder zich tot een hapklaar narratief te laten herleiden. Platel heeft zijn creatie immers opgevat als een hommage aan de betreurde Gerard Mortier, die als intendant bij diverse internationale instellingen de weg plaveide voor artistieke vernieuwers die de controverse niet schuwden. Ook dat voert Platel ten tonele. De noodzaak tot protest, met inzet van eigen lijf en leden. De rebellie tegen belachelijke burgerlijke maniertjes. De morele verplichting tot hoop. En humor als bevrijdend en verbindend instrument. Als na het ‘Agnus Dei’ (naar Samuel Barbers bewerking van zijn ‘Adagio for strings’) het religieuze met het profane de lakens heeft gedeeld, kan de extase alleen gevierd worden met een jubelende travestie op de tonen van het slotdeel uit Beethovens zevende symfonie. Mortier zou van deze opgestoken middelvinger naar kunst als sacrament voor een schare elitaire melomanen allicht gesmuld hebben!
In eenduidig verhalende scenografie is Platel nooit geïnteresseerd geweest. Net als in voorgaand werk, reikt hij narratieve kapstokken aan, van waaruit het publiek een sluitend narratief kan boetseren – voor zover de toeschouwer daar naar op zoek is. Vormtechnisch recycleert de choreograaf veel vondsten uit zijn oeuvre, waarvan het idioom geïnspireerd is door de pure menselijke expressie in de psychiatrische neurose en hysterie. Pijn en lijden zijn vaste ingrediënten, met het lichaam als kerker, per definitie onvermogend te versmelten met de begeerde ander. Verbeelding en scherts bieden evenwel soelaas. Platels portrettering van de lijdende mens als homo ludens is een delicate evenwichtsoefening, met hartroerend raffinement door de choreograaf omgezet in ettelijke zinderende tableaux.
Meer nog dan louter lijven, integreert Platel ook mimiek en zelfs ademhaling in zijn expressief vocabularium. Het maakt van de virtuoze paringsdans tussen Nelson Earl en Christina Guieb een adembenemend hoogtepunt – letterlijk! Hoogst virtuoos, nietsontziend dierlijk, fysiek haast grensoverschrijdend pijnlijk, maar vanuit een doorvoelde humaniteit o zo eerlijk en oneindig broos: een choreograaf die dansers zo nabij kan brengen in wat een noodlottige worsteling is met de eenzaamheid van hun concrete lichamelijkheid, heeft iets bereikt dat slechts enkele gegeven is.
Verrassend mag Platels beeldtaal doorheen ‘Ombra’ niet heten, maar opnieuw slaat ze wonden. En zalft ze. Dit huwelijk tussen tragedie en komedie is uniek in zijn soort, en de dynamiek van dit wezenlijke spanningsveld dooradert de hele voorstelling. Ronduit verbluffend wordt De Bruyckere’s sculptuur pas wanneer de dansers haar beklimmen, of de koorleden haar wonden likken na de onvermijdelijke val. Zelfs na de ravage wasemt het artefact een verwachtingsvolle gloed uit. Ook gedeeld verdriet werkt immers verbindend. En ook na de teloorgang blijft oppositie obligaat. Dus handen in de lucht, vuisten gebald. Of handen bij elkaar, schouder aan schouder, verstrengeld als rouwenden. Zolang er zich een gemeenschap vormt, vindt de mens zijn ware bestemming. Cohesie als hoogste goed. Als niet ondanks, dan dankzij het drama…
Maakt dit alles van ‘Ombra’ de absolute bekroning van Platels carrière? Toch niet. Enkele artistieke keuzes doorbreken immers de doorgaans onstuitbare cadans. Zo is de scenische behandeling van het koor – doorheen ‘C(H)OEURS’ nog visueel aantrekkelijk en inhoudelijk betekenisvol – eerder stroef, met repetitieve gebarentaal als wel erg demonstratieve en voorspelbare geste. Daarnaast is de stem van TK Russell te dunnetjes voor de uittreksels uit muziekhistorische klassiekers, hoewel de Afrikaanse touch het muzikale spectrum kosmopolitisch verruimt. Hetzelfde probeert componist Steven Prengels te doen door flarden Europees erfgoed te bezwangeren met exotische percussie, om een diversiteit aan invloeden integraal te vermalen tot een partituur die tijden, continenten en tradities doorkruist.
Eigentijdser kan niet. Prengels en Platel vergeten echter dat het publiek, losgelaten op het universum van Platels intuïtief en associatief bij elkaar gesprokkelde danstaal, muziek nodig heeft als referentiepunt, als maatstaf voor de overlevering, als houvast om niet zomaar wat rond te dobberen. Het muzikale luik bekleedde in ‘vsprs’, ‘pitié!’, ‘tauberbach’, ‘C(H)OEURS’ en ‘nicht schlafen’ geen decoratieve functie, maar lijmde Platels choreografische hoofdstukken aan elkaar. Met ‘Ombra’, waarin Prengels de gebruikelijke muzikale homogeniteit inruilt voor een principieel heterogene benadering, is het publiek helaas veroordeeld tot verdwalen. Bijgevolg komt de productie niet binnen als een mokerslag, ondanks het aanwezige potentieel.
Gezien in Opera Antwerpen op 11/04/2024.
Copyright foto: Koen Broos