Exces als stijlmiddel: De Munt sluit het seizoen af met een rariteitendefilé

Exces als stijlmiddel: De Munt sluit het seizoen af met een rariteitendefilé

De Munt, ‘Nos’ 3 out of 5 stars

Gaan slapen met neus, wakker worden zonder: in het absurde universum van Nikolaj Gogol is het even alledaags als onwaarschijnlijk. Als parodie op de sociale wedijver die het maatschappelijke leven sinds de heerschappij van Peter de Grote almaar meer beheerste, behoort ‘De neus’ tot de meest hilarische van Gogols ‘Peterburgse vertellingen’.

Bijna een eeuw na datum componeerde de amper 22-jarige Dmitri Sjostakovitsj een opera gebaseerd op dit kortverhaal over een spoorloze neus, waarvan de partituur zo mogelijk nog exuberanter is dan de literaire bron. De toenmalige politieke context, namelijk het kortdurende machtsvacuüm tussen het bewind van Lenin en Stalin in, liet artistiek experiment toe, en de tijdsgeest verdroeg de kritiek die de componist formuleerde ten aanzien van een samenleving die (althans voor de revolutie) georganiseerd was op aloude geloofsbrieven van stand en aanzien. Kortom de neus als metaforisch sociaal kapitaal: wie zonder door het leven gaat, bekleedt hooguit een plaats in de kantlijn.

Hoe het nog eens quasi een eeuw later gesteld is met die neus? Allicht is er weinig veranderd, althans dat meent Àlex Ollé. Met diens collectief La Fura dels Baus geeft hij dit immer radicale werk gestalte vanuit een idioom dat er niet meer hedendaags kan uitzien. Een wereld die is doorgeslagen in haar individuele expressie – de vestimentaire uitdrukking van het zelf is de nieuwe eenheidsworst – tegenover een resem in maatpakken uitgedoste langneuzen: het is hoe Ollé de huidige frictie tussen een monddood gemaakte massa en de happy few ergens in een ivoren toren tot uitdrukking brengt.

Hoewel het inhoudelijk discours enerzijds een tijdloze dissectie is van de menselijke bekrompenheid en anderzijds een tragisch-hilarische inkijk biedt in de corrupte werking van een non-egalitair georganiseerd maatschappelijk bestel in gelijk welk tijdsgewricht, situeert Sjostakovitsj’ partituur zich nadrukkelijk in het interbellum. Met extreme speeltechnieken, een soms vulgaire prosodie, een ontzettende vaart en een zeer uitgebreide slagwerksectie, bekleedt de partituur nog steeds een uitzonderlijke positie binnen de muziekgeschiedenis. Deels klinkt ‘Nos’ tegenwoordig als een gedateerd doch immer tegendraads artefact, met name een stoutmoedige poging om narratief en muzikale (vorm)taal verregaand op elkaar te enten. De opera is bijgevolg een wervelwind, via dewelke de luisteraar van de ene in de volgende brutale scène buitelt.

Ollé bleef voor zijn enscenering dicht bij Sjostakovitsj’ houding ten aanzien van Gogols tekst. Net zoals de muziek het verhaalde buitensporig demonstreert, zo meet ook de regie narratief en muzikaal effect zo breed mogelijk uit. Van afzichtelijk miserabilisme in tentenkampen over betogingen aan dranghekkens tot machthebbers die zich in de beslotenheid van hun bureel onaantastbaar wanen: het geënsceneerde universum haalt goed en kwaad, gefortuneerd en kansarm, macht en onmacht glashelder uit elkaar. Veel kabaal, veel gestiek, weinig nuance: partituur en enscenering zijn innig verstrengeld, in een productie met een duizelingwekkend scenisch ritme.

De keerzijde van de keuze om het publiek zowel auditief als visueel te overrompelen, is dat de zaal oren en ogen tekort komt. Dat is een verdedigbare interpretatieve piste gezien zowel Gogol als Sjostakovitsj zich weigerden neer te leggen bij de verwachtingen die ten aanzien van hun respectievelijke kunstvormen werden gekoesterd. Nadeel is evenwel dat de actualiteitswaarde naar de achtergrond verdwijnt. Waar ligt, tussen de hyperkinetische scène en de hectiek van de partituur in, nog de ruimte om zich af te vragen hoe ‘De neus’ allegorisch refereert naar de wereld buiten de schouwburg?

Ziedaar de ongemakkelijke paradox waar Ollé op uitkomt: door het moordende ritme en de schreeuwerige individualiteit die onze moderniteit kenmerkt naar de bühne te transponeren, wordt het hedendaagse elan een cartooneske hyperbool, die niet meer uitnodigt om voorbij de stijlfiguur de contouren van de realiteit te zien. Ollé maakt van elke passant een uitvergroting, en met zijn megafoon vervreemdt de regisseur finaal van wat hij probeert te doen, met name een narratief ontvouwen waarin de man in de straat zich kan herkennen. De regie op zich vormt slechts ten dele het manco. Meer nog is het de contrapuntische verknoping tussen klank en beeld die tot oververzadiging aanleiding geeft. Het publiek mag in die zin klagen van weelde.

Hoe dan ook gaat deze productie niet de annalen in als zijnde onvergetelijk. Dirigent Gergely Madaras en het Muntorkest lijken af en toe te verdwalen in Sjostakovitsj’ overdadige luister, met andere woorden zij krijgen de aartsmoeilijke partituur niet puntgaaf uitgevoerd. Protagonist Scott Hendricks etaleert dan weer wel volledige beheersing van zijn personage, in wat een zonder meer indrukwekkende vertolking is, prachtig laverend tussen ontzetting en zelfvoldane verrukking. Meer nog dan gelijk welke scenische vondst, is het zijn feilloze aanvoelen van de grens tussen humor en tragiek die de waakvlam van de empathische en reflectieve beleving brandende houdt. Een dergelijke sensatie, zoals Sjostakovitsj’ partituur dobberend tussen scherts en snik, weet Ollé met zijn stoet der buitensporigheid helaas te weinig op te wekken.

Gehoord & gezien in De Munt op 29/06/2023.
Copyright foto: Bernd Uhlig

Related Images: