De tegenwoordigheid van het verleden: De Munt programmeert een haast vergeten parel
De Munt, ‘Henry VIII’
Ruim honderdvijftig opusnummers, en naar men vermoedt minstens het dubbel aan niet-gecatalogeerde werken: de hoogbejaarde Camille Saint-Saëns liet op zijn sterfbed anno 1921 niet alleen kwalitatief maar ook kwantitatief een aanzienlijk oeuvre na. ‘Henry VIII’, een opera over de intriges rondom de Engelse troonopvolging die het ontstaan van de Anglicaanse kerk tot gevolg zouden hebben, is binnen dat indrukwekkende nalatenschap vandaag quasi vergeten. Voor de componist zelf behoorde de partituur nochtans tot een van zijn meest geliefde creaties. Dat het inderdaad een grand opéra is van een zeldzaam hoog niveau, bewijst Alain Altinoglu met een wervelende uitvoering als aanvoerder van zijn Muntorkest. Dankzij Olivier Py is er bovendien geen sprake van oubollige grandeur op de bühne, wel integendeel: de regisseur weekt het libretto los uit de 16e eeuw, om de vertelde tijd delicaat te verbinden met het Frankrijk van Saint-Saëns, en bij uitbreiding met de wereld vandaag.
Net zoals kostuums uit verschillende epoques simultaan op de scène verschijnen, zo flirt Py buiten de als balletmuziek bedoelde passages met choreografie. De tragische gruwel van de historische feiten doorlucht hij met verbeelding en humor, niet als extravagant gimmick doch gecreëerd vanuit Saint-Saëns’ bijwijlen toverachtige muziektaal. Sprankelende tableaux vivants, pantomime als commentaar op de handeling, esthetisch verantwoord effectbejag met een kwinkslag en ga zo maar door: meer dan het libretto uitbeelden, wil Py de totale ervaring van Saint-Saëns’ creatie verbeelden, zonder uitsluitend het drama uit te lichten. Weliswaar blijft deze enscenering dicht bij het morbide karakter van Henry VIII of het betreurde lot van Catherine d’Aragon, maar de gevoelsmatige teneur van het geheel slaat niet door richting treurnis. Wat aan de oppervlakte misschien een rommelige collage lijkt van verhalende pathos omkranst met visuele bombarie, is in wezen namelijk een hoogst delicate evenwichtsoefening.
Nooit kiest Py voor eenduidige gemakkelijkheidsoplossingen. De in monochrome tinten uitgevoerde decors ademen de claustrofobische gelijkvormigheid van Haussmanns second-empirestijl, maar de organische op- en afbouw onderstreept de onstuitbare dramaturgische ritmiek. Daarenboven versterkt de choreografische luister zowel zeemzoete liefde als sluimerend venijn, maar de dansers zijn meer dan een gevoelsmatige megafoon. Ze slaan immers een brug naar het maniërisme van Tintoretto, zij het dat Py de katholieke iconografie op de korrel neemt en daarmee vooruit verwijst naar Henry’s uiteindelijke breuk met Rome. Overigens is Py niet te beroerd om, tussen het doorgedreven clair-obscur door, het clerus ineens in een knalrood uitgelicht amfitheater op te voeren. Ondanks de tijdloos aandoende kostumering, grotendeels geschoeid op laat 19e-eeuws model, zijn het dergelijke accenten die subtiel gestalte geven aan de historische context.
Het spaarzaam inzetten van deze klemtonen ressorteert groot effect, terwijl ze ook dermate uit de band springen dat ze de geënsceneerde tijdsdimensie laten vervloeien met een imaginaire ruimte die de theatrale verbeelding zelf manifest maakt. Dat Henry VIII geen vrede neemt met een namaakpaard en dus met een levend dier komt aanzetten, is even frappant als de trein die in het laatste bedrijf de bühne binnen dondert, en zo de nieuwe tijding inluidt. Py deconstrueert als het ware het klassieke tijdscontinuüm, om uit te komen bij een simultaanbeleving die drie dimensies aaneenrijgt: het Engeland van Henry VIII, het Frankrijk van Saint-Saëns en de tegenwoordigheid van de theatrale imaginatie.
Onvergetelijk is de visualisering van de synode die Henry’s kerkscheuring inluidt, maar ook het ballet dat zich uit een gescheurde Tintoretto ontvouwt, of de verdwaalde engelenvleugels als allegorie voor onschuld. Concreet en abstract liggen bij Py in elkaars onmiddellijke verlengde, wat betekent dat het publiek voortdurend schippert tussen verhaal en verbeelding. Nodigt het visuele register uit tot continue interpretatieve verbreding, dan worden de vocale partijen integendeel vanuit onwrikbare emotionaliteit vertolkt. Met Lionel Lhote als bulderende Henry VIII en Marie-Adeline Henry als getormenteerde Catherine d’Aragon castte De Munt eerder op oerkracht dan op raffinement. Niettemin voert dit duo een resem uitnemende zangers aan, zonder uitzondering overtuigd van de onloochenbare absoluutheid van het affectieve discours van hun respectievelijke rollen.
Ten slotte verbindt Altinoglu net als Py de verleden tijd van Saint-Saëns’ romantische texturen met een gretige moderniteit. Uit de orkestbak wellen tranen op, én gelach. Kortom de kruisbestuiving tussen drama en verrukking voltrekt zich ook muzikaal. Een klein wonder, te weten dat ‘Henry VIII’ nauwelijks nog affiches haalt.
Gezien & gehoord in De Munt op 11/05/2023.
Copyright foto: Baus