Muziek als wegwijzer richting empathie: Johnny Mus op zoek naar een ideale wereld

Muziek als wegwijzer richting empathie: Johnny Mus op zoek naar een ideale wereld

Johnny Mus, I SOLISTI & Mathias Coppens, ‘We denken de wereld’
3 out of 5 stars

Stel je voor, een experiment: drie mensen van verschillende origine worden opgesloten in een ruimte van een paar vierkante meter. Ze mogen die ruimte pas verlaten eenmaal ze de wereld hebben verbeterd, als het ware een nieuwe hebben bedacht. Dus? Ieder doet zijn of haar zeg, gemene delers worden snel gevonden, en klaar? Nee, zo eenvoudig blijkt de opdracht niet.

Samen een ideale samenleving verzinnen, betekent begrijpen en aanvaarden wat voor een ander goed is. Is een wereld waarin iedereen hetzelfde blijkt en elk verschil is uitgewist perfect? Niet voor diegenen die zich gezien noch gehoord voelen in de maatschappij zoals die er vandaag uitziet. Kortom, de denkoefening is alleen evident voor wie zich binnen het eigen referentiekader beweegt. De ander waarlijk als anders aanvoelen en toelaten, is de eerste en misschien zelfs enige stap om die andere en betere wereld te kunnen bedenken.

Johnny Mus, dat tot voor kort als Muziektheater De Kolonie bekend stond, kiest voor drie sterk contrasterende archetypes op scène. Mieke Laureys belichaamt het stereotiep van de zogenaamd succesvolle carrièrevrouw: blank, zelfingenomen, eenzaam in haar villa, een beetje aan de drank. De tegenstelling met Romeo Lothy kan nauwelijks groter zijn. Hij spreekt amper, maar danst zich een weg doorheen het leven. Niet het zelfverklaarde gelijk of het uiterlijk vertoon van succes, maar de glimlach is het sociale pantser waarmee hij de ander tegemoet treedt. Alweer discrepant is ten slotte het personage van Amina Belôrf, verontwaardigd over de vooroordelen waar ze via Laureys’ karakter systematisch op botst.

Tekstueel ligt het er vingerdik op: onder het mom van een gelijkwaardige dialoog, dringt Laureys haar eigen ideeën over een betere wereld op. Tragisch is dat ze zich niet bewust lijkt van de enge waarheden die haar bestaan stutten. Intuïtief keert ze steeds terug naar vragen over afkomst, alsof origine, huidskleur of talenkennis de ander definiëren. Dergelijke ijkpunten als maatstaf gebruiken, is impliciet een culturele superioriteit opdringen. Precies dat stelt Belôrf woordelijk aan de kaak, met uit het leven gegrepen anekdotes over opgroeien in armoede, of over wachten op een bus die maar niet wil komen. Lothy expliciteert dan weer dat Laureys’ taal tekort schiet door zich anders uit te drukken. Hoe pover haar communicatie is, maakt hij met louter bewegingen manifest.

Uiteindelijk mondt ‘We denken de wereld’ uit in een hartverwarmend pleidooi voor empathie. We hebben immers geen andere wereld nodig, als we de huidige zouden kunnen ervaren vanuit het perspectief van de ander. In zekere zin is dat open deuren intrappen, hoewel het voor tieners, die het doelpubliek van deze productie vormen, wel degelijk een fascinerende en bevrijdende gedachte kan zijn.

Het haast clichématig uitvergroten van de onderlinge verschillen tussen de personages, kadert in de visie dat jeugdtheater, zeker voor kinderen van diverse achtergronden, transparant moet zijn. Vermoedelijk zullen veel jongeren zich met Belôrf en Lothy kunnen identificeren, al stelt zich de vraag of het voor hen niet nog meer emancipatorisch en inspirerend zou zijn om de zwarte man net niet te casten als de eenvoudige en goedmoedige ziel met weinig woorden, en zijn Marokkaanse tegenpool voorbij frustraties over latent racisme en sociale ongelijkheid heen te tillen…

Anders dan de drie personages, wier eigenheid een onderlinge frictie veroorzaakt van waaruit de opvoering gestalte krijgt, is het vierde karakter: de muziek. De partituur van Mathias Coppens zit de tekst erg dicht op de huid: geheimzinnig als de personages het anders zijn behandelen, een ontlading van energie wanneer sluimerende discussies oplaaien, geestig eenmaal de sfeer weer informeel wordt.

Niet alleen voelt en voedt Coppens de emotionele lading van de woorden, van meet af aan is zijn partituur een allegorie voor de oplossing waar het drietal op scène naar toe werkt. Oosterse en Afrikaanse invloeden integreert de componist niet om een oriëntaals effect of een uitheemse kleur toe te voegen, maar vanuit een gericht streven naar een nieuwe taal, waarin verschillende etnische elementen versmelten tot een uniek geheel, dat de vraag naar de culturele oorsprong van haar bouwstenen overbodig maakt.

Ondanks het uitgebreide instrumentarium, met Kasper Baele op verschillende blazers en Francis Pollet op fagot, behoudt Coppens een idiomatische coherentie, wat impliceert dat het als het ware de muziek is die de personages en de opvoering bij elkaar houdt. De percussie, met Mathijs Everts als uitvoerder, wordt bovendien nimmer opzichtig ingezet, maar steeds in functie van klankkleur en -textuur. Zodoende zijn de personages nooit alleen in de wereld die ze mogen of moeten denken. De onderzoekende en avontuurlijke partituur wijst hen de weg.

Gezien in c o r s o (Berchem) op 16/02/2023.
Copyright foto: Kurt Van der Elst

Related Images: