Genot als gebod: Ivo van Hove ontmaskert Mahagonny als imaginair lustoord
Opera Ballet Vlaanderen, ‘Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny’
Inmiddels elf jaar geleden is het dat de toenmalige Vlaamse Opera haar seizoen op gang schopte met ‘Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny’, het onvolprezen hoogtepunt van de tandem Bertolt Brecht en Kurt Weill. Calixto Bieito’s regie nam destijds geen blad voor de mond en met zijn vanzelfsprekende kruisbestuiving tussen geweld en seks kon niemand de mokerslag ontwijken die deze opera vandaag nog steeds vormt. Door de onvermijdelijke ondergang van Mahagonny, een oord des verderf waar het verbod wordt afgeschaft en genieten tot ultiem gebod wordt uitgeroepen, in de zaal te situeren, suggereerde Bieito dat het lustoord waar alles te koop is, in zekere zin de dagdagelijkse realiteit van het publiek vormt. Dat toenmalig intendant Aviel Cahn bij het mecenaat brandjes heeft moeten blussen achteraf, staat in de sterren geschreven…
Een decennium later is het Ivo van Hove die tekent voor een nieuwe productie, die nota bene in 2019 al in première ging op het Festival d’Aix-en-Provence en later nog in zowaar The Metropolitan Opera te zien zal zijn. Anders dan Bieito, die door Brechts wansmakelijke satire uit te vergroten in zekere zin een hertaling maakte van diens theoretische vervreemdingsprincipe, vertrekt van Hove vanuit een meer traditioneel theatraal idioom. Het koorapparaat, dat quasi voortdurend aanwezig is op scène, zet van Hove polymorf in: overweldigend als numerieke massa, doch elders ongewoon intiem dankzij indringende close-ups, bijvoorbeeld bij het begin van het tweede bedrijf. Meer dan de afzonderlijke personages werkt van Hove de psychologie van de massa uit, zonder te vergeten dat die massa uit individuen bestaat.
Dat een door neoliberale principes geleide Westerse cultuur onze moraal systematisch uitholt ten gunste van een almaar moeilijker te bevredigen verlangen naar waarachtig genot, is wat Bieito destijds poneerde. Van Hove nuanceert door zich af te vragen waar of hoe Mahagonny zich vandaag manifesteert. Green screens laten zien dat de genotscultus zich tegenwoordig in zekere zin virtueel afspeelt. Er wordt gevreten, gevreeën en gevochten voor het alziende oog van camera’s, die de ervaring al bederven terwijl ze zich volstrekt. Het bacchanaal is banaal omdat het plezier tot iets artificieel verwordt, een demonstratie meer dan een ervaring. Eigenlijk verschaffen de verschoppelingen die zich in Mahagonny hebben ingekocht zich toegang tot een wereld voorbij de ethiek: alles is er weliswaar te koop, maar het geld heeft het vuur van de roes uitgeblust. Het buffet is opgeklopt en het orgasme (voor zover dat nog bereikt wordt) strikt getimed. Hoezo, satisfactie? Zelfs het vechten draait niet meer om primitief menselijke kapitaal, maar uitsluitend om het financiële.
Ziedaar hoe van Hove met ‘Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny’ inderdaad iets zinnigs zegt over het huidige tijdsgewricht. De klassenongelijkheid is nog nooit zo groot geweest, en eenmaal de onderkant van de samenleving begrijpt dat de belofte van grenzeloos genot, dat haar als binnen handbereik liggende voorspiegeling wordt ingelepeld, slechts een luchtkasteel is gebouwd op geïnduceerde verbeelding, dan wacht vermoedelijk een complete socio-politieke catastrofe. Nogal onhandig struikelen Brecht en Weill in de finale over enerzijds de ontmanteling van de dystopie en het afwikkelen van de relatie tussen protagonisten Jim en Jenny. Ook bij van Hove is dit slot te veel een kabbelend stroompje, te meer omdat Leonardo Capalbo – in Verdi’s ‘Don Carlos’ nog hypnotiserend intens – zich te veel als heldentenor gedraagt, en Katharina Persicke niet volledig weet te begeesteren.
Revelaties zijn er nochtans wel, ook naast het indrukwekkende koor. Met name de vrouwelijke stemmen, die zich tevens verdienstelijk maken met hun spel. Jonge gezichten als Raphaële Green, Kadi Jürgens en Ecem Topcu tonen zich niet te beroerd het erotische register van de opera te exploiteren, vakkundig flirtend met ordinair variété – kwestie van de geest van het interbellum feilloos op te roepen! Verder verricht Alejo Pérez uitstekend werk in de orkestbak. Zwalpend tussen epiek en lyriek laat de chef het huisorkest alle registers van de partituur verkennen. Zijn directie accentueert niet het voor de hand liggende grote gebaar, doch veeleer het tegendeel: de sluimerende suspense, de intimiteit van schijnbaar verdwaalde liedpassages, de moderniteit waarmee Weills schriftuur het ‘bedoelerige’ van Brechts libretto uitdiept…
Op en onder de bühne dus een meeslepende ‘Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny’, met het derde volume uit de zogenaamde Operatheek als interessante nabeschouwing. Het operagenre als klankkast voor actuele thema’s, begeleid door verdiepende lectuur die de tijdloze dimensie van de kunst stoffeert: intendant Jan Vandenhouwe waait sinds zijn aanstelling als een frisse wind op én naast het podium van zijn huis. Hulde!
Gezien & gehoord in Opera Gent op 2/10/2022.
Copyright foto: Annemie Augustijns