Ieder zijn waanzin, elkeen zijn realiteit: dromen doet leven in De Munt
De Munt, ‘Pikovaya Dama’
Bij Poesjkin een eenduidige epiek over de kracht van een nietsontziende waanzin, bij Tchaikovsky een psychologisch complex vlechtwerk over hoe enerzijds het verlangen naar liefde en anderzijds een obsessieve zoektocht naar een winnende combinatie bij het kaarten wedijveren binnen het brein van de protagonist: regisseur David Marton, die in het verleden op diverse internationale podia blijk gaf van de wens om het grote repertoire grondig te herdenken, neemt deze dualiteit als uitgangspunt voor zijn regieconcept van ‘Pique Dame’. Is Hermann overigens de enige die in een schijnwerkelijkheid leeft, ten prooi aan waanvoorstellingen? Of construeren de voornaamste personages allemaal een realiteit voor zichzelf?
De meest memorabele passage van deze ‘Pikovaya Dama’ is zonder twijfel de hoogst intieme aria waarin de gravin, meesterlijk vertolkt door de inmiddels gevorderde zestiger Anne Sofie von Otter, herinneringen ophaalt aan de vervlogen tijden die ze doorbracht aan de zijde van prominente Parijse figuren. In de voorgaande scène, wanneer de komst van Catharina de Grote wordt aangekondigd, is zij de belichaming van het (welhaast voorbije) tsaristische tijdperk. Ze is een rondwandelend atavisme, een fossiel waarvoor de wereld herleid is tot wit en zwart, tot juist en fout, tot etiquette en teloorgang. Zij bezit geen vermogen tot adaptatie, ingegeven door zowel de superioriteit van haar sociale status als door haar leeftijd. Als dementerende schim danst ze zich gelukkig de dood in, een laatste verrukkelijke kus nog nat op de lippen…
Door de ogen van Hermann krijgt het publiek evenwel een compleet andere realiteit te zien. Tussen naamloze, voortschrijdende forenzen staat zijn leven stil – alleen pathologische verlangens brengen bij hem oprispingen van levenslust teweeg. De decors waarbinnen Hermann zich beweegt, vult Marton in met reminiscenties aan het voormalige Oostblok: architecturale eenheidsworst in grijs beton, als façade voor een algehele morele verloedering die zich in escapades als drank en gokken laat voelen. De patriottische gezangen, waarin kinderstemmen oproepen tot geweld, vinden een mooie antithese in de regie, waarbij de aanwezige koorleden hun oren dichtknijpen voor wat vandaag als ongemakkelijke propaganda in de oren klinkt. Marton probeert kortom om conceptueel tot een interpretatie te komen die anno 2022 niet wereldvreemd aandoet.
Helaas zijn er elementen waar de regisseur zich niet helder genoeg toe weet te verhouden. De folkloristisch geïnspireerde koorzangen tracht Marton subtiel in de passen in de interne beleving van individuele personages, wat aardig lukt. Het pastorale interludium ziet er echter grotesk uit, en het gezelschap in historische uitdossing keert onderweg als een visueel leidmotief terug, zij het zonder dramaturgische diepte. Dat Lisa, die ondanks Hermanns pathologische hunker toch tot amoureuze wederkerigheid in staat blijkt, zich beweegt in de overblijfselen van een stad die aan voortschrijdend verval onderhevig is, betekent vermoedelijk dat zij de teloorgang van Hermann – en met hem: zijn tijdperk – voorvoelt. De opgevoerde kunstenaars laten zich evenwel inlijven door het regime, en zitten aan het slot wederom klaar om een volgende noodlottige afloop te bezegelen – een troostrijk beeld over hoe verhalen dankzij cultuur kunnen overleven, maar ook een waarschuwing dat kunst als politiek instrument zelden onpartijdig is…?
Zijn dit de enige sleutels tot Martons regie? Zeker niet. De regisseur laat vorm en inhoud gedeeltelijk open, en alles bij elkaar genomen reikt hij te weinig elementen aan die het libretto als sluitend geheel kunnen optillen. Zo is de behandeling van het koor en de nevenpersonages hetzij stereotiep, hetzij gespeend van betekenis. Deze ‘Pique Dame’ baadt dan wel in een sfeer van ergens achter het voormalige IJzeren Gordijn, maar hoe correspondeert die setting met het narratief? Helemaal duidelijk wordt dat nooit, en zodoende schiet de regie dus tekort.
Wél grondig doordacht en consistent qua uitvoering is de directie van Nathalie Stutzmann. Vrouwelijke dirigenten blijven meer uitzondering dan regel, maar de Française bewijst met verve dat ze haar baton niet verdiend heeft op basis van een of andere obligaat quotum. Van frivole couleur locale tot een bloedstollende schildering van het obsessieve landschap van Hermanns geest: Stutzmanns lezing bestrijkt het hele spectrum waaraan deze opera zijn reputatie ontleent. Geen enkele muzikale geste gaat bij haar verloren, en door de partituur te begrijpen vanuit de stem – Stutzmann brak destijds zelf door als alt – heeft ze nergens de neiging het vocale register instrumentaal te willen overklassen. Naast von Otter (gravin) bezetten Dmitry Golovnin (Hermann) en Anna Nechaeva (Lisa) de meest prominente rollen overigens stuk voor stuk met verve.
Waar Martons beeldtaal te weinig vertelt en dus beklijft, springen Stutzmann en gevolg in de bres. Een memorabele ‘Schoppenvrouw’ dus, al had de gevoelsmatige impact nog vele malen groter kunnen zijn.
Gezien & gehoord in De Munt op 11/09/2022.
Copyright foto: Bernd Uhlig