Een coup de théatre met de synthesizer als wapen
International Opera Academy & deCompagnie, ‘Carmen’
Even terug naar 1875. In Parijs gaat Bizets ‘Carmen’ in première. De reacties bij het publiek zijn verdeeld, de consensus onder critici luidt echter dat zowel inhoud als stijl aanstootgevend zijn. De lichte zeden van het titelpersonage vielen enerzijds niet te rijmen met de morele codes van het openbare leven, anderzijds kreeg ook het compositorisch idioom het zwaar te verduren. Bizet zou zich van ‘te vulgaire klanken’ hebben bediend, aldus de pleitbezorgers van een verfijnd en geraffineerd esthetisch ideaal. Dat Bizet met ‘Carmen’ aan de wieg stond van het verisme als operagenre, kon destijds niemand bevroeden.
Vandaag zorgen opvoeringen van ‘Carmen’ amper voor beroering. Bijna een decennium geleden probeerde regisseur Daniel Kramer nog het scabreuze karakter van de handeling open te breken met zijn enscenering voor de toenmalige Vlaamse Opera, maar de productie ging als smakeloos en armtierig qua ideeën de geschiedenis in. De oorspronkelijke impact van de opera proberen overdoen, is anno 2020 hoe dan ook geen sinecure. Wat echter als de partituur met radicaal eigentijdse accenten wordt geherdefinieerd? Omdat de International Opera Academy zich sowieso met een kleinere bezetting over ‘Carmen’ zou buigen, moest iemand met Bizets origineel aan de slag. Die iemand werd componist Mathias Coppens, en dat is dé zegen van deze productie. Coppens boetseerde uit het bijna anderhalve eeuw oude reliek een resem helder gearrangeerde aria’s, én hij sleurde Bizet de 21ste eeuw in.
Hoe? Met de synthesizer, als symbool voor een digitale revolutie die – dat valt nauwelijks te ontkennen – het klankbeeld van de voorbije vijftig jaar compleet door elkaar heeft geschud. Coppens verstaat echter de kunst van het doseren: hij laat de synths overwegend organisch opgaan in het kamermuzikale palet van deCompagnie, een ensemble dat hij nota bene mee uit de grond heeft gestampt en vandaag tot de top van het Belgische muziekwezen mag gerekend worden. Sporadisch zet de componist-arrangeur dan weer alle registers open met indringende, slepende tonen, met een even verfrissend als ontwrichtend effect bij de luisteraar. Waar Coppens gelegenheid ziet, poneert hij bovendien tussenspelen die zich volledig onttrekken aan het discours van Bizets partituur. Niet om zichzelf te etaleren, maar vanuit de filosofie dat traditie slechts kan voortleven als ze resoneert met wat in het hier en het nu leeft onder het aanwezige publiek.
Wat zich meestal louter interpretatief op de bühne voltrekt – een hertaling van de thematiek naar de tegenwoordigheid – krijgt bij Coppens dus ook muzikaal gestalte. Kunnen we opera niet verlevendigen door, weliswaar met respect voor het origineel, tot een dialogisch verworven compromis te komen, waarin oud en nieuw naast en in elkaar bestaan? Deze denkpiste opent alleszins perspectieven voor de toekomst, te meer gezien de uitvoeringspraktijk binnen de operawereld vaker wel dan niet door conservatieve principes aangedreven wordt.
Als totaalervaring maakt deze ‘Carmen’ evenwel de verwachtingen niet waar. Het live getekende fresco van de erg fysiek vertolkende Yasmien Adam, dat de ‘wording’ van Carmen (van personage naar mythisch embleem) capteert, is nochtans een schitterend scenografisch element. Tegen alle verwachtingen in is het echter Stefaan Degand die niet overweg lijkt te kunnen met het verhaal. Een betekenisloze ontdubbeling van personages, een irriterende overdaad aan spelers op de planken, weinig overredingskracht in de persoonsregie maar vooral de afwezigheid van een dramaturgisch concept: het maakt deze ‘Carmen’ tot een kale en lastige zit. Budgettaire beperkingen kunnen onmogelijk een valabel excuus zijn voor conceptuele manco’s. Ogen dicht en luisteren dan maar. En voor het geval de International Opera Academy voortaan een groter publiek wil aanspreken: zonder ondertiteling blijven leken logischerwijs weg …
Gezien in De Bijloke op 20/09/2020.