Van de schoonheid naar de troost: Josse De Pauw laat een glimp waarheden zien
LOD / Josse De Pauw & Frederik Neyrinck, ‘Rhapsody’
Wat is schoonheid? Wat is troost? Kunnen dergelijke begrippen universeel bepaald worden, of zijn ze steeds subjectief en daardoor niet ultiem te begrenzen? En als dat laatste het geval is, wat zegt een eventuele definitie dan over de personen die de betekenis van deze begrippen proberen omschrijven? Rond de jongste eeuwwisseling stelde journalist en televisiemaker Wim Kayzer deze en andere vragen aan in totaal 26 internationaal gereputeerde denkers. Hij destilleerde er het interviewprogramma ‘Van de schoonheid en de troost’ uit, waarin spraakmakende gasten als Vladimir Ashkenazy, Martha Nussbaum, Simon Schama en György Konrád zich uitlieten over wat het leven voor hen zin gaf. Amper twee decennia later zijn dergelijke diepte-interviews voor menig televisiezender helaas taboe geworden – als ‘human interest’ vermomd entertainment lokt naar verluidt meer kijkers.
Meer dan twintig keer soortgelijke vragen, en toch een erg uiteenlopend spectrum aan antwoorden: Kayzers programma was een ode aan de nuance, en aan de twijfel. Op vragen naar het wezen van schoonheid en troost hebben ook grote geesten immers geen pasklaar antwoord klaar. Dus hakkelde het leeuwendeel van de genodigden zich voorzichtig een weg doorheen de interviews, en net in dat weifelende register ontwaart Josse De Pauw de essentie van het denken zelf. ‘Twijfel is ons meest renderende gevoel’, dixit de theatermaker en schrijver. Inderdaad vertrekken kunst noch wetenschap vanuit vaststaande kennis, wel vanuit de open vraag. Heden ten dage lijkt het ongewisse evenwel terrein te verliezen: de mens wil controle, meer en meer naarmate de uitdienende mogelijkheden daar minder en minder van lijken toe te laten.
De Pauw breekt alleszins een lans voor een tastend denken, een intellectuele praktijk die niet noodzakelijk vol is van zichzelf, ook al meent ze te raken aan belangrijke waarden en waarheden. Doorheen ‘Rhapsody’ bloemleest het inmiddels zeventig jaar geworden icoon van de Vlaamse bühne uit vijf van Kayzers interviews. Niet toevallig verwijst de titel daarbij naar een muzikaal procedé, waarbij stilistisch en atmosferisch sterk contrasterende elementen tot een consistent geheel worden gesmeed. Aan Frederik Neyrinck, momenteel huiscomponist bij LOD muziektheater, om die teksten te integreren in een uitwaaierende partituur die desondanks sluitend aanvoelt. De Pauw wilde het specifieke timbre van de vijf denkers in wier huid hij kroop bovendien integreren, waardoor de compositie er een moest worden voor vijf instrumenten en stem. Geen sinecure, dat spreekt.
Evident is dat Neyrinck dicht bij het gesproken woord blijft, al wordt zijn partituur zelden of nooit een letterlijke transpositie van het narratieve discours. De inmiddels in Wenen gevestigde Belg capteert vooral de globale atmosfeer die uit het relaas van de vijf opstijgt. De ongewone bezetting, met eveneens vijf musici, resulteert niet in een monochroom idiomatisch palet, noch in een voor de hand liggend concept waarbinnen de afzonderlijke instrumenten als leidmotieven per denker of per thematische cluster worden gebruikt. De humoristische tussenspelen, waarin het onvolprezen Asko|Schönberg lustig refereert naar Bach, Bizet en allerhande collega’s daartussen, zouden in principe op zichzelf kunnen staan, al resoneren ze maximaal met de eerder programmatisch opgevatte afzonderlijke kapittels.
De Pauw reserveert op zijn beurt een uniek metrum, timbre en gevoelsmatig aura voor achtereenvolgens Jane Goodall, George Steiner, J.M. Coetzee, Karel Appel en Edward Witten. Zijn interpretatie is evenwel geen vlakke imitatie: als acteur internaliseert De Pauw wat voor de sprekers persoonlijke ontboezemingen zijn, om ze geloofwaardig te hertalen naar zijn eigen fysionomie en naar de collage die de rapsodie in zijn geheel vormt. Zo doet Appel weliswaar historisch aan – de creativiteit in het denken komt door het taalgebruik en ritme te kopiëren weergaloos naar boven –het anarchistische ten aanzien van de empirie en het volstrekt authentieke als individu worden door De Pauw interpretatief uitvergroot.
Heel anders is de biecht van J.M. Coetzee, die zich a priori verzet tegen de interviewvorm omdat die het denken nooit compleet kan omvatten. Geconfronteerd met de hypersubjectiviteit van Appel, vormt Coetzee’s omzichtig geformuleerde aanzet tot een theoretische classificatie van soorten schoonheid een hartroerend clair-obscur. De hoekdelen markeren dan weer de extremen van het ervaringsspectrum: autobiografisch en spiritueel-esthetisch bij Goodall, metafysisch en wiskundig bij Witten en diens snaartheorie. Nergens haalt iemand zijn of haar gelijk ten koste van de ander, meer nog: het is net in de verscheidenheid, ja zelfs in de contradictie, dat De Pauw een glimp van waarachtigheid laat zien. Geen ‘waar’ of ‘onwaar’, wel vormen, variaties, verschillen – in spectrale harmonie dankzij muziek en scenografie.
De bühne, suggestief aangekleed door Anne Marcq, is immers net zo caleidoscopisch als de partituur. Zoals de partituur nemen ook decor en video het ideële discours van de denkers als uitgangspunt, om er vanuit de eigen verbeelding mee aan de slag te gaan, tot een eindproduct dat de fantasie van het publiek nodig heeft om als voltooid ervaren te worden. Appel beschrijft dat een doek soms niet af is, maar door de toeschouwer moet afgekeken worden, en precies zo functioneert deze ‘Rhapsody’. De makers geven de bouwstenen vorm, zonder gepolijst eindresultaat te bewerkstelligen. Ook het publiek mag investeren, onder de vorm van denken, weifelen, twijfelen. Een vorm van latente interactie, die – wie weet? – de overgang van passieve schoonheid naar actieve troost markeert.
Gezien in De Bijloke op 22/04/2022.
Copyright foto: Kurt Van der Elst