Kunst met de grote K: Puccini’s ‘Il trittico’ als synthese van wat opera vermag
De Munt, ‘Il trittico’
Bestaat er zoiets als een complete opera, en zo ja: hoe ziet die er uit? Na de grote successen ‘Manon Lescaut’, ‘La bohème’ en ‘Tosca’, doch naar alle waarschijnlijkheid vooral geïnstigeerd door de geflopte première van ‘Madame Butterfly’, moet Giacomo Puccini het zich afgevraagd hebben. Zijn ‘Il trittico’, voltooid tijdens de Eerste Wereldoorlog, kan vandaag in ieder geval als ‘totale opera-ervaring’ geboekstaafd worden.
Tegelijk veristisch drama, lyrische tragedie en klassieke komedie omvat het drieluik het integrale emotionele spectrum dat binnen het operagenre gangbaar is. Thematisch vormen verlangen, liefde en dood weliswaar rode draden, maar in essentie doet de triptiek consistent aan op basis van het complementaire karakter van de onderling erg uiteenlopende eenakters. In de verscheidenheid verschijnt met andere woorden de totaliteit van Puccini’s brille. ‘Il trittico’ als synthese van wat opera vermag?
De abstracte eenheid – die dus uitgaat van de nadrukkelijke variaties in plaats, tijd, handeling en ritme – impliciet proberen versterken via het visuele register lijkt een evidente keuze. Een dergelijk idee verwerkelijken, is echter allesbehalve evident. Regisseur Tobias Kratzer probeert Puccini’s heterogene schriftuur alleszins niet homogeen te omlijsten, wel integendeel: elk deel van de triptiek voltrekt zich binnen een uniek register. Simultaan transponeert de regie de grote affecten van de afzonderlijke delen naar de overige kapittels. Anders gezegd manifesteren menselijk drama, transcendente tragedie en burleske komedie zich binnen alle geledingen van het geheel, al propageert Kratzer in elk van de eenakters primair het sentiment dat Puccini zelf voor ogen had.
Waar de zonde van een buitenechtelijke relatie zich doorheen ‘Il tabarro’ presenteert in een bijtend clair-obscur dat aan de graphic novels en de verfilming van ‘Sin City’ doet denken, duikt een verstripte versie van deze eenakter later op als leidmotief tijdens de videoprojectie bij ‘Suor Angelica’. De strip, een bloedrood symbool van verlangen, doorboort het geësthetiseerde zwart-wit dat het monochrome bestaan van de nonnen in het klooster accentueert. Deze intrusie zet het hele klooster uiteindelijk in lichterlaaie, althans op video. Kratzer injecteert het verhaal in feite met een ander verhaal, door op de eigenlijke actie een potentiële realiteit te projecten.
Hoewel scenisch uitsluitend de broze kern van de tragedie zichtbaar wordt, formuleert de regisseur met gebruik van moderne media een commentaar. Dat het menselijke verlangen als primitieve impuls onstuitbaar is, herinnert het publiek zich niet alleen uit ‘Il tabarro’, het ziet dit ook terugkeren in het videoverhaal. Bovendien zet Kratzer doorheen ‘Gianni Schicchi’ de romance tussen Lauretta en Rinuccio behendig in de verf – ook hier blijkt verlangen de instigator van de plot.
Elementen die subtiel voor narratieve continuïteit zorgen (de dood van een kind in ‘Il tabarro’ en ‘Suor Angelica’, de kerkelijke toets die laatstgenoemde met het begin van ‘Gianni Schicchi’ verbindt) beklemtoont Kratzer wijselijk niet. Concordantie schept de regisseur integendeel meer intuïtief, bijvoorbeeld door in ‘Suor Angelica’ het zondige karakter van een aantal zusters uit te vergroten. Deze komische hyperbool is echter niet willekeurig gekozen.
Kratzer laat zien dat het profane zelfs in de artificiële werkelijkheid waarbinnen de nonnen zich hebben verschanst voor courante aardse verlokkingen doordringt. Het is nu eenmaal des mensen om te verlangen. Wraak, doodsdrift, hebzucht: ze ontspruiten allemaal uit een onmatig verlangen, doch net dat exces karakteriseert de mens. Is dat de mededogende bril waardoorheen Kratzer ‘Il trittico’ laat zien?
Nergens zijn de vormelijke ingrepen halfslachtig. Zo is de skyline van ‘Il tabarro’, die voor Giorgetta en haar Luigi een nieuw leven belooft, min noch meer dan een getekende illusie, een onwerkelijk fata morgana. Tegenover de veristische muzikale signatuur plaatst Kratzer in essentie een ijzig belicht en quasi kleurloos expressionisme, waarbij de personages bijna letterlijk gevangen zitten in hun paar vierkante meter op de bühne.
Alles in ‘Il tabarro’ ademt een verlangen naar aanraking, naar nabijheid, naar escapisme, hoewel die beweging a priori tot mislukken gedoemd is. Vluchten is onmogelijk. Zelfs de meest primitieve uitweg, met name die van de drift, is een karikatuur geworden. De prostituees parodiëren als het ware wat ze zelf voorstellen. De plastisch indringende teneur van Kratzers mise-en-scène emancipeert alleszins de sociale dimensie: zit de wanhoop en de pijn van een dagdagelijkse sleur zo diep ingesleten, dan kan alleen een carnavaleske parade nog soelaas bieden, als Ersatz voor een ondraaglijke realiteit.
‘Gianni Schicchi’ ensceneert Kratzer dan weer als een dolgedraaide komedie, slapstick en pathetische mime incluis. Via een tribune op de bühne, waarin een deel van het publiek gemend wordt om afwisselend te verzuchten en toe te juichen, wordt de zaal als het ware deelgenoot van Schicchi’s snode plannen. Dit compliceert en vertroebelt het uiteindelijke ethische oordeel, en het veruitwendigt in zekere zin het gemak waarmee we ons als toeschouwer emotioneel laten leiden. Lachen als er moet gelachen worden, zuchten op commando: zijn we als publiek, net als de geliefden in ‘Il tabarro’ en de devote nonnen van ‘Suor Angelica’, een speelbal van illusies waar we moedwillig in meestappen?
In ’Il tabarro’ duikt een televisie-uitzending van ‘Gianni Schicchi’ op, aan de hand waarvan de personages even kunnen ontsnappen aan hun muizenissen. Zij leveren zich onvrijwillig uit aan deze komedie, net zoals de kloosterzusters niet kunnen weerstaan aan erotiek, snoepgoed, of God zelve. Ons, de toeschouwers, vergaat het niet anders in het virtuoos geregisseerde ‘Gianni Schicchi’. Legt deze quasi kritiekloze knieval voor de fictie een lacune bloot in wat ons pantser zou moeten zijn tegen wat onecht is? Zijn het deze verstrooiingen – binnen deze enscenering subtiele metaforen voor de beeldenstorm die ons dagdagelijks overstelpt – die ons hebben vervreemd van wie we zijn, wat we voelen, hoe we ons tot elkaar en wie weet zelfs tot de planeet moeten verhouden?
Anderzijds bedacht Nietzsche al dat we de werkelijkheid misschien niet zouden aankunnen zonder verhalen die haar voor ons bevattelijk maken. De kunst van deze ‘Il trittico’ is dat Kratzer zich niet louter toespitst op het meervoudige narratief, maar latent de vraag stelt naar het hoe en waarom van de drie verhalen, en bij uitbreiding van alle verhalen die ons omringen. Een dergelijke conceptuele verbreding, die de basale narratieve, emotionele, morele en filosofische lagen van de triptiek nergens in de weg staat, getuigt van durf en visie. Kunst met de grote K.
Gehoord & gezien in De Munt op 03/04/2022.
Copyright foto: Matthias Baus