‘Sartre ne peut se concevoir sans de Beauvoir, ni de Beauvoir sans Sartre’: Stefaan Van Brabandt pent een fragiel filosofisch (dubbel)portret
Het Zuidelijk Toneel, ‘Sartre & de Beauvoir’
Hoewel het eerste luik nog maar een paar jaar oud is, vormen de filosofenmonologen van Stefaan Van Brabandt inmiddels een vaste waarde binnen het podiumlandschap. Zo kropen Bruno Vanden Broecke, Johan Heldenbergh en Han Kerckhoffs voorgaande seizoenen in de huid van respectievelijk Socrates, Marx en Spinoza. Grote namen voor grote filosofen dus. Elk van die voorstellingen bleken meeslepende monologen, die inzicht gaven in het denken, in de biografie en in de onderlinge samenhang van werk en leven.
Met ‘Sartre & de Beauvoir’ waagt Van Brabandt zich evenwel aan een dialoog. Gewoon om het eens over een andere boeg te gooien? Zeker niet, want de auteur portretteert beide cultfiguren van het existentialisme als een onafscheidelijk duo. Ze woonden weliswaar niet samen, hadden diverse seksuele partners en vreeën op den duur niet meer met elkaar, maar toch waren ze elkaars eerste en laatste ware liefde – althans dat laat Van Brabandt het publiek geloven.
Sartre en de Beauvoir samen opvoeren, betekent hun ideeën door de bril van een cotninue samenwerking bekijken. Men zou kunnen opwerken dat een dergelijke vormkeuze afbreuk doet aan de uniciteit van het pad dat ze beiden hebben bewandeld. Niettemin werkt Van Brabandts klemtoon op hun wisselwerking intrigerend, want het openbaart hoezeer hun beider oeuvres zich in elkaars nabijheid situeren.
Waar Sartre uitgroeide tot goeroe van het existentialisme en zich met de abstracte uitwerking ervan bleef bezighouden, wat uitmondde in zijn wording als ideologisch en politiek radicaal, belichaamt de Beauvoir in zekere zin een meer fundamenteel geworteld maatschappelijk bewustzijn, resulterend in nog steeds legendarische boeken over hoe er in de Westerse wereld wordt gekeken naar en omgegaan met vrouw zijn, of met sterven.
Vanzelfsprekend is een dergelijk spagaat – Sartre als theoreticus, de Beauvoir die de vertaalslag naar de werkelijkheid zou maken – al te evident, zelfs onjuist. Toch meent Van Brabandt een dergelijke inhoudelijke diversiteit in hun werk te kunnen ontwaren, wat hun beschouwing als duo meteen waardevoller maakt, completer. Niettemin volgt de schrijver voor deze tekst een ongewoon discours. Sartre en de Beauvoir blikken terug op hun geleefde leven vanuit een niet nader gedefinieerde ruimte en tijd, stelselmatig afdwalend van wat in grote lijnen een chronologische verhaalde biografie zou moeten zijn.
Hun uitweidingen hebben niet zelden met hun relatie te maken, waarin monogamie, jaloezie en geheimen contractueel verboden waren. Het koppel verwierp daarmee de dominante bourgeoiscultuur, waarvan het instituut huwelijk een regelrechte aanslag zou vormen op het fundament van hun denken, met name vrijheid.
Sartre en de Beauvoir hielden er dus ettelijke partners op na, doch ze zouden elkaar alles verteld hebben. Is dit inderdaad een werkbare formule van samenzijn, of heeft het duo levenslang geleden onder de radicale eisen die ze zichzelf als jonge denkers opgelegd hadden?
Als de Beauvoir aan het slot van haar leven optekent dat een bestaan pas echt en waardevol wordt wanneer het in relatie staat tot dat van iemand anders, dan duikt de vraag op of Sartre geen slaaf werd van zijn gecultiveerde polygamie als gevolg van het pakt dat hij met zijn wederhelft had gesloten, met name om zich nooit ofte nimmer te conformeren aan maatschappelijke verwachtingen? Het was immers Sartre die koos voor ‘se raconter pour exister’: hij verhaalde zijn leven om filosoof te kunnen zijn, maar heeft hij daarmee zichzelf en de Beauvoir geen leed berokkend?
In het ronduit sublieme spel van Frank Focketyn en Sien Eggers ligt steeds ambiguïteit op de loer. Focketyn is grandioos als spelend denker, want vrijheid betekent spel, zij het met in acht name van de verantwoordelijkheden die het mens-zijn met zich meebrengt. Onder de grimas van de speelvogel deemstert echter la nausée, de walging voor het burgerlijke, evenals de wroeging vanwege zijn uiterlijk, en daaruit volgend zijn onvermogen om zich met afwijzing te verzoenen.
Van Brabandt poneert Sartre’s biografie als een voortdurende strijd, weliswaar met de charmante glimlach aangegaan – de rol die hij zich reeds als kind aanmat, komediant in de bibliotheek van zijn grootouders? – doch geworteld in het misprijzen van zijn stiefvader. Eggers zet de Beauvoir dan weer neer als een vorsende, bedachtzame vrouw, minder radicaal in haar spreken doch van een onvervalste oprechtheid. Zo oprecht dat het soms pijn doet, maar daar moet een filosoof tegen kunnen. Of niet? Het portret van Focketyn en Eggers is er een van smart en van vreugde. Zelfvoldaan, hoewel soms weifelend. Komisch, wat later hartroerend broos, nog later sprankelend schrander.
Niets staat vast in dit dubbelportret, net zoals de mens niet samenvalt met zijn of haar beeld van zichzelf. Niet hét portret, maar een portret – intellectueel prikkelend en diep ontroerend. Een proeve van zeldzaam meesterschap, zowel van de auteur als van de spelers.
Gezien in Theater Malpertuis Tielt op 20/02/2022.
Copyright foto: Koen Broos