Spectraal verstrooide identiteiten: een eclectische opera als afspiegeling van de wereld
De Munt, ‘The Time of Our Singing’
Een turf van meer dan 700 bladzijden die ruim een halve eeuw raciale ongelijkheid thematiseert: Richard Powers’ in 2003 verschenen ‘The Time of Our Singing’ ombouwen tot een opera leek onbegonnen werk. Toch speelde Kris Defoort, behalve eminent componist en gereputeerd jazzmuzikant ook onderlegd in oude muziek, al tijdens zijn eerste lectuur met het idee het boek te verklanken. Zonder librettist uiteraard onbegonnen werk, tot Peter van Kraaij zich aandiende. Die vormde het niet-lineair opgebouwde familie-epos om tot een chronologisch geordend en economisch verhaald libretto, waarbinnen zowel de historische evolutie van raciaal onrecht als de identitaire worstelingen van de afzonderlijke personages weerklank vonden.
Tegen de achtergrond van toenemend protest jegens de systematische discriminatie van Afro-Amerikanen, ontvouwt Powers een tragische familiekroniek. De auteur hanteert historische omwentelingen als kapstok voor zijn plot, zoals het openluchtconcert van Marian Anderson in Washington DC anno 1939. Regisseur Ted Huffman integreert dergelijke mijlpalen via authentieke videobeelden, hetgeen de geschiedkundige reikwijdte waarbinnen de handeling zich voltrekt zicht- en voelbaar maakt. Tegenover deze ostentatief gedemonstreerde historische dimensie, plaatst Huffman dan weer een erg sobere enscenering. Al wat betekenis draagt, manifesteert zich immers via de muziek. De kale visuele aankleding genereert bijgevolg ruimte voor wat weerklinkt. Wat niet te zien is, is ten overvloede te horen.
Terug naar het recital van Anderson, waar liefde opborrelt tussen de zwarte vrouw Delia en de witte immigrant David. Zij krijgen drie kinderen, die het koppel los van raciale kwesties tracht op te voeden. Of dat überhaupt mogelijk is? Het ziet er naar uit van niet, want vroeg of laat moeten de drie ‘halfbloed’ personages erkennen dat ze identitair minstens gedeeltelijk geworteld zijn in de zwarte cultuur. Jonah, de eerstgeborene, slaat initieel op de vlucht voor de stereotypering als zwarte door zich in een artistieke cocon in Europa terug te trekken. Aan de andere zijde van het spectrum ijvert zijn zus Ruth aan de zijde van de Black Panthers radicaal voor gelijke rechten. Joey, die als tweede ter wereld komt, dobbert tussen beide extremen in, tot ook hij een roeping vindt waarbinnen zijn intellectuele vorming raakt aan zijn spirituele noden met betrekking tot afkomst en lotsbestemming.
Muziek is letterlijk de bakermat van de drie kinderen. Het dooradert niet alleen hun oorsprong, maar ook hoe ze zich uitdrukken, wat ze doen in het leven, wie ze willen worden. Waar Powers in zijn roman hier en daar theoretiseert, verhoudt Defoort zich naturel en intuïtief tot de klassieke referenties. Flarden van Bach en Purcell tot Schubert en zelfs Puccini duiken onverhoeds op, waarmee Defoort laat horen hoe zij de culturele bouwstenen vormen die in en door de personages gemuteerd worden, en zodoende een plaats hebben in hun bestaan.
Defoort grasduint niet alleen in de canon, veel gedurfder is zijn vakkundige integratie van een jazzensemble binnen het palet van een kamerorkest. Meer concreet weeft zich doorheen de eclectisch uitgeschreven partituur een geïmproviseerd discours, schatplichtig aan de jazztraditie. Deze meer impulsieve en organische interventies markeren de onmiddellijke en onweerstaanbare emotie, de urgentie van het gevoelsleven, waartegenover Defoort de meer gerationaliseerde lyriek en mystiek van bladmuziek plaatst. Defoort benadert rede en drift echter niet vanuit het idee dat hun grammatica onverzoenbaar zou zijn, wel integendeel. Jazz en klassieke muziek, maar evengoed rap, soul, pop en – waarom ook niet? – musical: de componist bevrijdt dergelijke genres uit hun strikte definities om ze voortdurend met elkaar te bestuiven. De bastaardtaal die op die manier ontstaat, doet niet alleen recht aan de uniciteit (lees: de fel bevochten identiteit) van de personages, maar ook en vooral aan de wereld waarin we vandaag leven.
Het grootste wonder van ‘The Time of Our Singing’ is dat Defoorts hybride idioom uitgroeit tot een wonderlijke smeltkroes, gebaseerd op de talloze muzikale invloeden die eenieder tegenwoordig omringen. In bijzonder ontroerende passages, geleend van zowel Dowland als Purcell, ontwikkelt Defoort bovendien een eigengereide en hartroerende sonoriteit, waarin het publiek niet alleen psychologie ontwaart, maar ook de notie van muziek als cultureel verschijnsel. De componist hertaalt de betekenis van dergelijke klassiekers dus niet alleen naar de context van individuen binnen het verhaal, maar ook naar hun roots, en dus op een abstracter niveau naar het kruispunt tussen witte doctrine en zwarte genen.
Het is in tijden van wokeness misschien niet geoorloofd te beweren dat ‘The Time of Our Singing’ muzikaal capteert wat het betekent om zich als Afro-Amerikaan tot klassieke muziek te verhouden, maar Defoort heeft die denkoefening alleszins fenomenaal doorlopen. Behalve de caldeidoscopische partituur zullen trouwens ook de hartverscheurende plotlijnen, de grandioze sopraan van Claron McFadden, de frenetieke drums van Lander Gyselinck en de meanderende sax van Mark Turner bijblijven. Al doet een dergelijke opsomming te kort aan alle anderen die deze productie met hart en ziel tot een onvolprezen meesterstuk hebben gemaakt.
‘The Time of Our Singing’ verzet bakens. Moge het lef, de doortastendheid en het ambacht waarmee Defoort de wereld in al zijn facetten naar de orkestbak en de bühne transponeert, de komende jaren meer dan eens navolging vinden…
Gehoord & gezien in De Munt op 26/09/2021. Nog tot 24 maart 2022 is de opera hier gratis te streamen.
Copyright afbeelding: Bernd Uhlig