Geen Debussy uit Disneyland: Maeterlinck deint en dobbert eigentijds voort
Claude Debussy, ‘Pelléas et Mélisande’
Uiteraard bestaat er niet zoiets als een ideale opera-uitvoering. Toch streeft een regisseur doorgaans naar het zo dicht mogelijk naderen van de kern van een bepaald werk, een visuele interpretatie waar zowel librettist als componist zich zouden mee kunnen verzoenen. In geval van ‘Pelléas et Mélisande’, de enige opera die Claude Debussy naliet, stelt zich evenwel de vraag welk type enscenering de auteurs plezier zou hebben gedaan. Maurice Maeterlinck, uit wiens pen het gelijknamige toneelwerk vloeide, stond allicht het maximaliseren van de symbolische potentie voor ogen, maar wat met Debussy? Bij de gratie van zangers en muziek verwerkelijkt de handeling zich automatisch, en moet een regie daar dan op voortborduren, of die demystificatie juist tegengaan?
Anno 2018 trok het duo Philippe Béziat en Florent Siaud de kaart van een lezing die de muziek zelf behoorlijk expliciet zichtbaar maakte. Letterlijk, door orkest en dirigent centraal te positioneren op het podium. Op zich geen bizarre keuze, want in principe is de handeling van de opera op zijn minst gedeeltelijk een muzikaal gegeven. Hetgeen gebeurt, situeert zich deels buiten beeld, zodat Maeterlinck, en Debussy met hem, kunnen inzoomen op de psychologering. Zo passeert een op het randje van waanzin balancerende verliefdheid, reinheid, jaloezie, woede, ver- en wantrouwen de revue. Omzwachteld met een transcendente toets, in een vacuüm van tijd en plaats, is het als het ware de menselijke conditie die Maeterlinck uitwerkt met de fatale ontmoeting tussen Pelléas en Mélisande als haast even toevallig als onontkoombaar brandpunt.
Vanuit die optiek is het niet verwonderlijk dat het Orchestre National Bordeaux Aquitaine inzet op een interpretatie die ontmenselijkte spiritualiteit of zweverigheid de rug toekeert. Met niemand minder dan topdirigent Marc Minkowski aan boord, investeerde het orkest in het tastbaar maken van Debussy’s omfloerste harmonieën. Partijen die gebruikelijk door de vingers glippen, krijgen een onmiddellijke emotionele lading, een directheid die evenwel niet ontstaat door de onwerkelijke teneur van de schriftuur te verbasteren, maar door in haar diepste binnenste naar de humaniteit te zoeken. Het baton van Pierre Dumoussaud, in feite een jonge onbekende aan het dirigentenfirmament, graaft mee op een ongewoon eigentijdse manier: mystiek zonder foefjes, het efemere zonder de luisteraar een rad voor ogen te draaien.
En de zangers? Ook dat zijn niet de oudste rotten in het vak, die deze personages al tientallen keren hebben vertolkt. Wel integendeel: stuk voor stuk nemen ze een frisheid en een soepelheid mee in vertolkingen die al te vaak wollig en wuft geworden zijn door het gewicht van de traditie. Zo sprokkelt Chiara Skerath een tedere doch wereldwijze Mélisande bij elkaar, daar waar Stanislas De Barbeyrac als Pelléas grote emotie noch onschuld verwart met extremen. Alexandre Duhamel maakt van de immers donkere Golaud ten slotte geen monster, maar een man van vlees en bloed, met de nodige morbiditeit. Geen Debussy uit Disneyland dus, deze ‘Pelléas et Mélisande’, wel een eigentijdse interpretatie waar niets maar dan ook niets stoffigs aan is.