De signatuur van B’Rock & René Jacobs: vinnigheid!
Franz Schubert, ‘Symphonies 4 & 5’
Hebben we het over B’Rock, dan luidt de vraag niet zozeer “what’s in a name?”, als wel: “what’s not?” Hoewel het ensemble zich van in den beginne nooit helemaal heeft beperkt tot barokrepertoire, vormde muziek uit die stijlperiode wel haar core business. Inmiddels heeft het orkest haar klemtoon niet zozeer verplaatst, als wel uitgebreid. Dat er onder de eminente leiding van René Jacobs inmiddels een resem opnames van de symfonieën van Franz Schubert is verschenen, is dus niet verwonderlijk. Immers liet dirigent Pablo-Heras Casado in een nog niet zo heel ver verleden horen dat ook het Freiburger Barockorckester – what’s in a name? – bijzonder goed overweg kon met romantisch repertoire.
Wat deze integrale Schubert-cyclus met Casado’s escapades te maken heeft, is het geloof dat de Barokke uitvoeringspraktijk een meerwaarde kan betekenen voor muziek uit bijvoorbeeld de 19e eeuw. In het bijzonder valt de vinnigheid op, de energie waarmee René Jacobs het orkest aanstuurt en -vuurt. Het mag dan een torenhoog cliché zijn wanneer het om Barokensembles gaat, de waarheid liegt er niet om: dergelijke orkesten hebben nu eenmaal de gewoonte om niet uitsluitend in langere lijnen te denken, maar ook binnen afzonderlijke muzikale zinnen en thema’s spanning te creëren.
Hoog-romantisch repertoire zou onder een dergelijke impuls snel ondragelijk intens worden, overgefraseerd of – in gastronomisch termen – overgekruid. Componisten die aan het begin van de 19e eeuw leefden – denk maar aan Beethoven, Mendelssohn en Schubert – verdragen evenwel het detaillisme en de intrinsieke aandacht voor dynamische aanduiding en expressieve blending van verschillende instrumentengroepen. Deze opname vormt er het bewijs van: uit werkelijk elke beweging boetseert Jacobs een haast epische teneur, zonder in bombarie te vervallen.
Pompeus klinkt B’Rock alleszins nooit, daarvoor zit een ander soort vinnigheid te diep ingebakken, met name het vermogen van de musici om de visie van de dirigent spitant in sprankelend symfonisch vuurwerk te veranderen. Schuberts vijfde, meteen ook een standaardwerk uit het repertoire, onderscheidt zich van de courante uitvoeringspraktijk doordat Jacobs strike tempi hanteert, en nergens een larmoyant of statig karakter toelaat. Het andante is gedragen zonder slepend te worden, het menuetto lichtvoetig zonder geridiculiseerd aan te doen. In de hoekdelen celebreert Jacobs dan weer Schuberts vitale symfonische schriftuur: wars van grote kunstgrepen, licht Jacobs deze partituur uit als een feest dat nimmer verveelt.
De grootste revelatie van deze opname is evenwel de minder uitgevoerde vierde symfonie. Misschien is het melodisch materiaal wat armer dan dat van haar opvolger, maar het weerhoudt B’Rock er niet van het werk als een kaleidoscopische parabel in te blikken, een landschap waarin de toehoorder van hoogte naar laagte mag zoeven, onder de steeds frisse en nobele leiding van Jacobs. Noem het verfijnde thrillers: dankzij B’Rock klinkt Schubert geen spatje verouderd.