Eric Min neemt de lezer op sleeptouw door Parijs
Eric Min, ‘Gare du Nord’
Op de omslag van ‘Gare du Nord’ prijkt een onscherpe foto van Ata Kandó. Een treinstation wordt gesuggereerd aan de hand van een drietal schimmige figuren, een dakconstructie en rookpluimen. Wat overheerst is een indruk van snelheid en chaos. Dit is de wereld waarin het impressionisme geworteld is.
Snel schakelen doet iets met een mens. Misschien is de ontbinding van de wereld in strepen, vegen en vlekken door de impressionisten en hun opvolgers wel het logische gevolg van de snelheid waarmee het landschap achter het glas van hun coupéraam voorbijflitst.
Parijs als stad op een kantelpunt
Na eerdere biografieën over James Ensor, Rik Wouters en Henri Evenepoel levert Eric Min met dit vuistdik boek een werk af over een stad op een kantelpunt. Architect Georges-Eugène Hausmann had in de tweede helft van de negentiende eeuw Parijs grondig verbouwd. Straatjes werden getransformeerd in boulevards. De wandelaar werd een flaneur. Op iedere straathoek was immers de lokroep te horen van de moderne wereld. Vanuit de lage landen trokken dan ook talloze kunstenaars richting lichtstad. In de hoop er de eeuwige muze te ontdekken. Eric Min brengt hun verhalen. Niet zelden sneuvelen er in die verhalen illusies.
Het boek is opgezet als een wandeling door de straten van Parijs waarbij de persoonlijke geschiedenissen van de Belgische en Nederlandse kunstenaars als leidraad dienst doen. Van de geniale – zo betitelde hij toch zichzelf – schilder Antoine Wiertz (1806-1865) tot schrijver Hugo Claus (1929-2008): het panorama is breed. Wat daarbij opvalt, is hoe Min oog heeft voor figuren die ondertussen door de goegemeente vergeten zijn. Een auteur als Paul Kenis kan daarbij als exemplarisch worden gezien. Een gesjeesde universiteitsstudent die met schrijversambities naar Parijs afzakt.
Hij pleegt wat ‘detectievenhistories’ en spookverhalen, reclameteksten en vertalingen. Noodgedwongen verhuist de jongeman al gauw naar de zesde verdieping van een sjofele huurkazerne […] Hij verpatst zijn dierbare boeken. Verdient de kost als melkverkoper, pianist in een bordeel, sjouwer in de Hallen, krantenjongen en sandwichman. Ontmoet foute lieden, die hem meesleuren naar de zelfkant van de maatschappij. Bedelt. Slaapt op de straat.
De hartslag van een nieuw tijdperk
‘Gare du Nord’ laat zich ook kennen als een boek waarin Eric Min een tijdperk weet te vangen. Een periode waarin de academische manier van schilderen werd ingewisseld voor een kunst waarin de hartslag van de stad te voelen was.
De cassante en onvatbare Duchamp wandelde zwijgend tussen de motoren en de propellers en wendde zich tot Brancusi met de frase: “Het is gedaan met de schilderkunst. Wie kan iets beters maken dan deze propeller? Jij? Kun jij zoiets maken?”
Wanneer Min schrijft over de Nederlandse schilder Breitner valt bijvoorbeeld op hoe belangrijk het fototoestel was voor de Nederlander bij de conceptie van zijn oeuvre. Een werk als Jan Sluijters’ schilderij ‘Bal Tabarin’ (1907) zou onmogelijk geweest zijn zonder het nieuwe elektrische Parijse kunstlicht.
Bij de Porte Maillot betrapt hij feestvierders op de kermis – op de draaimolens floepen de lampjes aan en uit […] Zijn leven lang teert Sluijters op wat hij in Parijs heeft gezien en ervaren […] Zo zoekt en baant de moderne kunst haar weg: met kijken, terugkijken, vinden, vergeten, herinneren en herhalen.
‘Gare du Nord’ is een overrompelend en rijk werk. Het biedt toegang tot een periode waarin de wereld werd gevormd waarin we nog steeds leven, waarin zien kijken werd. Waarschijnlijk zal dit boek bij nogal wat mensen stevig beduimeld raken. Hier grijp je naar terug.