Baudelaire vond de Belgen domkoppen
Charles Baudelaire, ‘Mijn hoofd is een zieke vulkaan’
Het was wachten tot de tweehonderdste geboortedag van Charles Baudelaire (1821-1867) alvorens een selectie van zijn brieven voor het eerst in het Nederlands werd vertaald. ‘Mijn hoofd is een zieke vulkaan’ leert ons de mens achter de dichter van ‘Les fleurs du mal’ kennen. Een opportunist die weliswaar als een puntgave dichter de geschiedenis is ingegaan.
Het zijn bepaald geen literaire brieven waarin, naar het voorbeeld van tijdgenoot Gustave Flaubert, zijn dichterschap wordt onthuld. Wie ze leest ontkomt niet aan het bewogen leven dat hij leidde. Een leven dat gekenmerkt werd door een constant geldgebrek, het alsmaar zoeken naar een nieuwe verblijfplaats en een gebrek aan discipline. Om een en ander goed te begrijpen zijn enkele gebeurtenissen in het bewogen leven van de Franse dichter bepalend geweest. De breuk met zijn ouders die hoge verwachtingen in hem hadden gesteld plus zijn afkeer van de burgerlijke maatschappij, die zijn ‘Les Fleurs du mal’ met een veroordeling had bestraft.
In plaats van te studeren ontmoette hij liever literaire vrienden bij wie hij met het voordragen van gedichten indruk maakte. Intussen werkte hij in stilte verder aan zijn debuutbundel waarvan hij in de jaren 1843-1844 al het grootste gedeelte klaar had. Opmerkelijk is dat hij in die tijd een hekel heeft aan Molière en Montaigne. Hij voelt vooral verwantschap met Victor Hugo en Sainte-Beuve. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij Victor Hugo om advies vraagt wanneer hij van plan is om zich in Brussel te vestigen.
Madame Sabatier, zijn muze
De ware Charles Baudelaire komt, behalve aan de vele brieven naar zijn moeder, vooral naar voren in zijn correspondentie met Madame Sabatier, zijn muze. Een dame van stand die in haar Parijse appartement schrijvers als Flaubert, Nerval, Musset en Gautier ontvangt. In tegenstelling tot Faubert en Gautier, die haar in niet mis te verstane bewoordingen het hof maken, kiest Baudelaire voor een andere aanpak. Jarenlang stuurt hij haar anonieme gedichten met als resultaat dat hij haar uiteindelijk voor zich wint.
‘Ik weet niet of ik ooit het hoogste geluk zal mogen smaken om met u te spreken over de macht die u over mij heeft, en de voortdurende straling die uw beeltenis in mijn hoofd creëert.’
Van een totaal andere aard is zijn verhouding met Jeanne Duval, zijn geliefde die hem niet altijd trouw was. Hij heeft het over haar dikwijls in talloze brieven aan zijn moeder. Zo meldt hij haar onder andere de breuk met Jeanne:
‘Ik heb alles gedaan wat menselijkerwijs mogelijk was om deze breuk te voorkomen. (…) Ik weet dat ik deze vrouw altijd zal blijven missen, welke aangename avonturen, genoegens, geld of roem me ook ten deel mogen vallen.’
Belgen zijn leugenaars en dieven
Naar het einde toe vangt de lezer een glimp op hoe de dichter over België denkt. In een brief aan Eduard Manet rapporteert hij onder andere:
‘De Belgen zijn domkoppen, leugenaars en dieven. (…) Hier is bedrog de regel, niet iets om je voor te schamen.’
Nagenoeg niets bevalt hem in Brussel. Het eten vindt hij er van een bedenkelijke kwaliteit en van hoffelijkheid is er amper sprake, zo staat er in een missive voor Madame Paul Meurice te lezen:
‘Als ik een Belgische vrouw zie, krijg ik een vage behoefte om flauw te vallen. Als de God Eros in één klap al zijn eigen vuur zou willen doven, hoefde hij alleen maar naar het gezicht van een Belgische te kijken.’
‘Mijn hoofd is een zieke vulkaan’, ronduit vlot uit het Frans vertaald door Kiki Coumans, is bepaald geen vrolijke lectuur. De in dit boek geselecteerde brieven leveren een contrastrijk portret op van wie Charles Baudelaire in werkelijkheid was: een getormenteerd man, gehecht aan zijn moeder, op zoek naar liefde, met weinig sympathie voor zijn tijdgenoten, maar voor alles een uitzonderlijk dichter die over de eeuwen heen blijft bekoren.