Sylvain Tesson ontdekt zichzelf in ‘De sneeuwpanter’
Sylvain Tesson, ‘De sneeuwpanter’
Wachten, wachten en nog eens wachten … In de korte hoofdstukken van ‘De sneeuwpanter’ verhaalt Sylvain Tesson over zijn wedervaren in Tibet op zoek naar het dier uit de titel. Maar zo een dier is schuw, dus het geduld van Tesson krijgt het hard te verduren in de koude bergen. Gelukkig heeft de Franse schrijver-avonturier een filosofische achtergrond. En dat speelt hij ten volle uit in deze bestseller.
Dat Tesson het avontuur niet uit de weg gaat, wisten we al. ‘Zes maanden in de Siberische wouden’ (Prix Médicis), ‘Berezina’ en ‘Ongebaande paden’ tonen stuk voor stuk dat de schrijver liever niet in zijn kot blijft. Ook de Franse dierenfotograaf Vincent Munier had hier lucht van gekregen en nodigde Tesson uit om hem te vergezellen voor een sessie dieren spotten.
Spotten is gokken
Tesson wist niet wat hem overkwam. Voor het eerst in zijn leven moest hij terugvallen op de hoogste deugd: geduld. ‘Ik herkende mezelf niet!’ Tessons drug was tot dan een jachtig bestaan en nu confronteerde de kalme berusting hem met een ongezien genot. De eerste ervaring met Munier leverde Tesson een inkijk op in het nachtelijke leven van dassen. Ietwat banaal in vergelijking met het voorstel dat de fotograaf hem vervolgens voor de voeten gooit: de sneeuwpanter in Tibet.
Natuurlijk gaat Tesson hierop in. Samen met nog twee andere compagnons trekt hij samen met Munier de bergen van Tibet in om de bewuste sneeuwpanter te vinden. ‘Dieren spotten is een gok,’ leert Tesson ons aan het begin van het boek, ‘je hoopt dat je ze zult zien, maar het kan ook op niets uitlopen.’ Met dit gegeven probeert Tesson de nodige spanning op te bouwen in ‘De sneeuwpanter’. Dat lukt maar matig. Sylvain Tesson is geen romancier en bijgevolg heeft dit boek geen hoog literair gehalte. Toch trakteert de schrijver ons op mooie natuurbeschrijvingen die je onder het dekentje doen kruipen om de warmte op te zoeken. Want het is koud in Tibet, tientallen graden onder nul. Brrr …
Tesson blijft hangen in observaties, terwijl we liever de exaltatie willen lezen.
Je moet er dus wel wat voor over hebben om die sneeuwpanter te willen waarnemen. En dat heeft dit viertal alleszins. Zonder al te veel moeite kruipen ze ‘s morgens uit hun tent en warmen ze zich op aan een kop koffie om de vriestemperaturen te lijf te gaan. Voor ons lezers lijkt dit een schrale troost, maar voor de spotters is het telkens het startschot om met volle goesting en stevig ingeduffeld te vertrekken, gestut door de hoop om het mythische dier te zien.
Vaak komen ze verkleumd terug in het kamp zonder de panter te hebben ontwaard. Wel merken ze veel andere dieren op die Tesson netjes kenschetst, maar de gevlekte viervoeter blijft aanvankelijk verborgen achter de rotsen. Toch raken ze elke keer voldoende begeesterd om de volgende dag opnieuw met goede moed de bergen in te trekken.
Panter vs. schrijver
Groot zou de verrukking moeten zijn wanneer ze de sneeuwpanter uiteindelijk te zien krijgen. Jammer genoeg slaagt Tesson er niet in die ‘religieuze verschijning’ gevat onder woorden te brengen. Hij blijft hangen in louter observaties, terwijl je als lezer liever de exaltatie wil lezen. Tesson herpakt zich enigszins bij de tweede waarneming, maar verglijdt opnieuw in een zakelijke beschrijving bij de derde.
Het lijkt dan ook dat Tesson minder geïnteresseerd is in de sneeuwpanter dan in zichzelf. Hoewel hij hard zijn best doet om de natuur in al haar glorie te beschrijven, vormt Tessons zelfinzicht uiteindelijk het hoofdthema van dit boek. En daar is geen enkel dier tegen opgewassen.