Beter leren kijken met Bernard Dewulf
Bernard Dewulf, ‘Tuimelingen’
‘Tuimelingen’ is de titel van een nieuwe verzameling geschriften van Bernard Dewulf (1960). Essays waarin hij buiten het enge kader van louter beschouwen treedt. De neerslag van iemand die dankzij heel wat kunstenaars beter heeft leren kijken en zien.
Tuimelingen. Zo staat het er. Een titel. Kleiner dan de naam van de auteur. Plomp afgedrukt op ‘Naked in the mirror’, een schilderij van J.F. Eckersberg. De naakte rug van het model glanst zo koel dat de titel er dreigt af te glijden. Er zit niets anders op dan hem vlug op te zoeken om erger te voorkomen. Het woordenboek is gul met zijn uitleg. Het gaat van tuimelaar over tuimelbed naar tuimelen. Het staat in vette letters afgedrukt: tuimelen. Het roept herinneringen op aan een klein schilderijtje op papier van Roger Raveel. Daar heeft het woordenboek geen weet van. Dus staat er te lezen: draaiend neerstorten, hals over kop vallen.
Heftig kussen bij Rodin en Klimt
Tuimeling staat dan voor buitelende val. Zou het kunnen dat Bernard Dewulf van het leven naar de kunst tuimelt om ten slotte als een alert kijker te eindigen? Of is hij als volleerd taal- en woordenslijper voortdurend op zoek naar antwoorden op vragen die het leven iets draaglijker maken? Le baiser dans l’art bijvoorbeeld. Hoe heftig er ook gekust wordt bij Rodin en Klimt, zulks is niet het geval bij zijn favoriete kunstenaars.
‘En bij twee van mijn lievelingsschilders, Pierre Bonnard en Edward Hopper, is er geen spatje gezoen te ontwaren tussen man en vrouw. Bonnard laat een keer een meisje bijna een kattenkopje kussen. En bij Hopper lijkt het laconieke licht zelf zijn eenzame figuren dan maar even aan te raken of toch te doen alsof.’
Het brengt de lezer naadloos naar het hoofdstuk kunst waar hij, na een bezoek aan het Londense Tate Modern, een voor het grote publiek totaal onbekende Amerikaanse kunstenares Agnes Martin introduceert. Bladzijden lang analyseert hij haar werkt, filosofeert erover – soms net iets te uitvoerig – om te besluiten dat hij er met grote dankbaarheid naar kijkt. Jammer dat hier, net als bij andere bijdragen, illustraties ontbreken.
De stilte bij Edward Hopper
Even indringend is zijn visie op het werk van Edward Hopper, bij wie hij stilte ontwaart en niet aarzelt om te poneren dat zijn schilderijen in een soort doofheid zijn gemaakt.
Als dichter laat hij dan weer een ander geluid horen als hij het over Hugo Claus heeft. Wat Claus hem heeft aangereikt, is het elementaire spel van kunst en leven. ‘Kroniek van een kijker’, het sluitstuk van het boek, bevat een reeks eerder verschenen stukken, met telkens weer een verwijzing naar kunst en zinnelijkheid.
Bernard Dewulf ontpopt zich in ‘Tuimelingen’ als een chroniqueur van bepaald geen vrolijk tijdsgewricht waarin het kijken naar en genieten van kunst ons behoedt voor een al te pessimistische levensvisie.