Voor Gerrit Kouwenaar is een gedicht ‘een ding’
Wiel Kusters, ‘Morgen wordt het voor iedereen maandag’
Dit jaar werd Gerrit Kouwenaar (1923-2014) exact honderd jaar geleden geboren. Hij is zonder meer een van de belangrijkste Nederlandse naoorlogse dichters. In ‘Morgen wordt het voor iedereen maandag’ beschrijft Wiel Kusters (1947) hoe de oorlogsjaren de jonge Kouwenaar als dichter en mens hebben gevormd.
Een Nederlandse en Duitse mentor
Kouwenaars poëzie ontwikkelde zich na zijn toetreding tot de Experimentele Groep in Holland langs experimentele lijnen. Hij is amper zestien als hij zijn eerste gedichten schrijft. Wie in zijn leven als mentor een belangrijke rol heeft gespeeld was Theo J. Van der Wal. Als zeventienjarige zoekt hij hem in november 1940 op om hem zijn gedichten te laten zien. In een brief aan Harry Cox, zijn Antwerpse jeugdvriend, omschrijft hij van der Wal als iemand die veel in zijn mars heeft. Een schrijver wiens stijl kort en navrant is, wiens werk naar het surrealisme neigt, zonder surrealistisch te zijn. Dat beiden plannen hebben is duidelijk.
‘We hebben grote plannen. Allereerst, een tijdschrift voor letterkunde en andere kunsten; dat zal ageren tegen de jonge generatie van dichters van het onlangs opgeheven tijdschrift ‘Criterium’, die aardig bezig zijn het poëziepeil van de laatste jaren, met volle kracht omlaag te halen – ken je dat blad? Als je het heb(t) gelezen, las je slechts letters, verder niets – ‘
Een andere leermeester was de Duitse dichter Wolfgang Frommel, die hem eind jaren dertig in Bergen in de filosofie, cultuurgeschiedenis en literatuur inwijdde. De jonge Kouwenaar kijkt naar hem op, ofschoon hij toch enkele bedenkingen heeft. Frommel was en bleef voor hem toch een Duitser. Dat hij bovendien een homoseksueel zou zijn hindert de schrijver in spe niet. Integendeel, op een feestje komt Gerrit op zijn achttiende verjaardag als heteroseksueel uit de kast. Het zal uiteindelijk tot een breuk tussen beiden leiden, waarbij Frommels uitgesproken nationalisme meer dan zijn homoseksualiteit doorslaggevend is geweest.
In de Strafgefängnis in Utrecht opgesloten
In volle oorlogstijd trekt hij anno 1943 samen met zijn broer David naar Amsterdam. Een stad vol gevaren waar geregeld razzia’s plaatsvinden. Als enkele Nederlandse rechercheurs van de Duitse Sicherheitspolizei bij hem binnenvallen en naast gedichten van anti-Duitse strekking enkele afleveringen van het verboden tijdschrift ‘Lichting’ aantreffen wordt hij gearresteerd. Zijn verblijf in het Huis van Bewaring en vervolgens in de Strafgefängnis in Utrecht confronteert hem met zijn persoonlijkheid, karakter en geweten.
‘Alles: het hele leven in die tijd, het hele verzet, verwerkte ik als een boeiend stukje literatuur, een soort indianenromans op hoger plan. Ook mijzelf voor een goed deel; het smalle voetstukje van het nog nauwelijks ontdekte persoonlijke leven werd er bijna onder bedolven.’
Het zorgt ervoor dat hij in oktober 1943, na een tweeledige aanklacht, tot zes maanden gevangenisstraf wordt veroordeeld. Met aftrek van voorarrest betekent dit dat hij op de dag van het proces vrijkomt.
Hij aarzelde niet om ‘De avonden’ te recenseren
Het is in het licht van dit alles volkomen begrijpelijk dat de jonge Kouwenaar pas na de oorlog zijn vleugels kan uitslaan. Hoe hij als jonge dichter worstelt met zijn kunstenaarschap blijkt uit zijn novelle ‘Jonas en Marina’. Denkt hij aan een soort revolutie? Hoe dan ook, het zal uiteindelijk de Cobra-tentoonstelling van 1949 in het Stedelijk Museum zijn dat ervoor zorgt dat hij zich niet keert tegen de avant-garde, waar hij niet zo’n voorstander van was. Zijn grote voorbeeld is Hendrik Marsman, de dichter van het kosmisch expressionisme, wiens portret zich op zijn schrijftafel bevindt.
Wat van meet af aan bij hem voorop staat is dat een gedicht iets specifieks is, maar ook zo goed als ontdaan van een dichter zijn anekdotes, accidenten en gevoelens. Voor Kouwenaar is een gedicht ‘een ding.’
Zijn wereld wordt na de bevrijding alsmaar groter. Hij werkt als kunstredacteur bij de communistische krant De Waarheid, trouwt anno 1947 met illustratrice Catharina Johanna Louw. Beiden zijn bevriend met Simon van het Reve en zijn toenmalige vrouw Hanny Michaelis. Toen ‘De avonden’ verscheen aarzelt hij niet het boek te bespreken. Het resultaat was een nogal wollige recensie in De waarheid waar hij de stilistische kwaliteiten van de auteur prijst.
Naar het einde van het boek toe schetst Kusters een kleurrijk beeld van zijn ontmoetingen met Lucebert (Bertus Swaanswijk), Marga Minco en Bert Voeten en anderen. Het zal uiteindelijk duren tot 1953 alvorens hij als dichter debuteert met de bundel ‘Achter een woord’, het moment waarop Kusters in zijn boek halthoudt. De grote dichter is in aantocht.
‘Morgen wordt het voor iedereen maandag’ is een vlot leesbare en interessante studie van Kouwenaars leven en evolutie als dichter. Een man die in zijn beginjaren op zoek was naar een evenwicht tussen kunstenaar, burger en communist. De belangrijkste verdienste van Wiel Kusters is dat het hem gelukt is nooit eerder gepubliceerde fragmenten van verhalen, brieven en gedichten te verzamelen. Een boek dat getuigt van groot vakmanschap.