Natuur en cultuur in onderlinge dialoog: een wegdroomboek ter inspiratie
Judith Baehner, ‘Botanical buildings – planten + architectuur’
Om maar meteen met een understatement te beginnen: Judith Baehner heeft een boon voor planten. En ze is van vele markten thuis. Plant-goeroe, plant-architect en zelfs plant-poëet, zo leest de autobiografische toelichting op haar website. Daarnaast gaat Baehner door het leven als docent, auteur en styliste. Vooral dat laatste laat zich niet versmaden: al datgene dat de naam van Judith Baehner draagt, kan steevast bogen op een piekfijne vormgeving. Met ‘Het plantenlab’, ‘Stekken en meer’, ‘Groen in glas’ en verschillende edities van ‘Wonder plants’ heeft de Nederlandse al aardig wat bestsellers op haar palmares staan. Dat ook ‘Botanical buildings – planten + architectuur’ het goed zal doen aan de kassa’s, is bovendien meer dan waarschijnlijk.
Als bladerboek voelt ‘Botanical buildings’ aan als een kleinood. Althans bij oppervlakkige lectuur, want wie de teksten bij de foto’s nauwgezet doorneemt, vraagt zich af of het visuele register niet beter had afgestemd kunnen worden op het inhoudelijke discours. Aan de hand van twee dozijn voorbeelden, laat Baehner zien hoe begroeiing en architectuur elkaar kunnen verrijken. Haar selectie heeft internationale allure en omvat zowat alle continenten, gaande van private woningen tot monumentale realisaties zoals hotels. Prestige wordt daarbij niet geweerd, wel integendeel: al bladerend vraagt een mens zich af waar de meer compacte en fragiele voorbeelden gebleven zijn – precies die architectuur die zichzelf, ten dienste van de architectuur, als het ware wegcijfert?
Dat Baehner meer intellectuele bagage heeft voor wat betreft flora en minder voor architectuur, wordt gaandeweg duidelijk. Op niveau van de architecturale compositie, de materialisatie, de ruimtelijkheid en het contact met het omliggende landschap laat Baehner zich zienderogen leiden door de wervende teksten van diegenen die de concepten hebben uitgedacht. Nergens duikt kritiek op, nooit werpt de schrijfster een vraag op, een reflecterende attitude lijkt zelfs compleet uit den boze: ‘Botanical buildings’ bevat teksten die weliswaar goed gedocumenteerd zijn, maar als reclame aanvoelen. Wie zich aan een meer abstracte beschouwing verwacht over de relatie tussen natuur en per definitie onnatuurlijk menselijk ingrijpen, is eraan voor de moeite. Baehner schept als het ware een tekenfilmuniversum waarbinnen een nadenkende attitude haast een taboe wordt.
Waar de reikwijdte van de gekozen projecten, van eengezinswoningen tot gigantische constructies, initieel een verrijking lijkt, gaat bij het vorderen van de lectuur meer en meer opvallen hoezeer Baehner zich laat verblinden door het chique minimalisme dat tegenwoordig de boventoon voert in het publieke aanvoelen van architectuur. Dat meer alternatieve, geaarde illustraties van de complexe verhouding tussen natuur en cultuur werden geweerd, maar dat wel een nog onvoltooid prestigeproject met geanimeerde en dus opgepoetste afbeeldingen het boek haalde, is eigenlijk veelzeggend. Baehner had een publicatie voor ogen die glamour moest en zou uitstralen, zelfs al zou dat een eendimensionaal en dus verarmend perspectief op haar thema met zich meebrengen.
Valt er aan ‘Botanical buildings – planten + architectuur’ dan niets te beleven? Toch wel. Waar diepgang in meer filosofische of contextuele betekenis ontbreekt, spreekt Baehner met kennis van zaken over de soorten planten die bijvoorbeeld bij groendaken kunnen gebruikt worden. Zonder haar lezers tot experts te maken, vormt Baehners selectie wel degelijk een uitnodiging om zich verder te verdiepen in de wijze waarop natuur binnen architectuur mogelijk wordt gemaakt, of omgekeerd hoe natuur zich kan vertalen binnen de grenzen die het noodzakelijke wooncomfort nu eenmaal oplegt. Als wegdroomboek mag deze prachtig verzorgde uitgave er dus zijn, al kan men er niet meer mee aanvangen dan dat: dromen.