Wat verstaat Cyriel Buysse onder zwarte kost?
Cyriel Buysse, ‘De zwarte kost’
Een en ander wijst erop dat Cyriel Buysse (1859-1932) een visionair schrijver was. Nog voor Joseph Conrad in ‘Heart of Darkness’ (1899) de wanddaden van de blanken in Congo-Vrijstaat hekelde, publiceerde hij ‘De zwarte kost’ (1898). Een novelle waarin in niet mis verstane bewoordingen het optreden van de Belgische kolonialen aan de kaak stelt.
Badoe en Soera in Axpoele
Het thema Congo komt in het prille oeuvre van Buysse – zo blijkt uit deze bundel – al aan bod in twee verslagen van ‘De gemeenteraad van Nevele’. In ‘De zwarte kost’ borduurt hij er op een ironische manier op verder. Met dit verschil dat hij dit keer niet de notabelen maar de inwoners van Axpoele (Nevele) op de korrel neemt. Hoofdpersonage is Fortuné Massijn, de stotterende klerk van notaris Potvlieghe. Als hij op een dag, vergezeld van Albert Badoe en Boudewijn Soera, twee zwarten, zijn intrede doet in het dorp zorgt zulks voor heel wat beroering. Overal waar hij komt wordt hij uitgejouwd. Zijn reactie is dan ook scherp:
‘”Zij…ijt ge niet beschaamd!” schreeuwde hij, verbaasd en woedend, zich in volle lengte oprichtend. “Wa…at zullen die…ie jongens, die hier o…om beschaving komen, van ons volk wel niet denken!”‘.
De manier waarop hij het gepeupel van Axpoele beschrijft, zorgt voor een verrassende anticlimax. Wat stelt namelijk het koloniale beleid voor als Badoe en Soera in een Vlaams dorp alle mogelijke bagger over zich heen krijgen? Massijn staat in schril contrast met dit alles. Ofschoon hij in zijn dorp als een excentriek individu wordt beschouwd, reist hij met de beste bedoelingen als onderintendant naar Congo af.
Een jong meisje als cadeau
Wat hem er allemaal overkomt, blijkt uit de briefwisseling die hij met enkele vooraanstaanden van Axpoele onderhoudt. Zo bericht hij schoolmeester De Vreught, zijn vertrouweling, hoe hij tijdens een expeditie naar een dorp op zoek naar proviand met vreemde Afikaanse tradities werd geconfronteerd. Na het overhandigen van enkele geschenken aan dorpshoofd krijgt Massijn op zijn beurt een jong meisje als cadeau aangeboden.
‘Alleen toen de jonge negerin, die dadelijk besefte wat er omging, mij met een minachtend lachje en een ophaling der schouders de rug toekeerde, werd het de koning min of meer duidelijk wat ik gezegd had, en gaf hij mij dit ontzettend wederantwoord, dat ik hier zo decent mogelijk vertaal. “Welnu, als ge niet verlangt op de gewone manier haar de uwe te maken, eet haar dan op.”‘
De nalatenschap van Massijn
Wat gemeenzaam onder ‘zwarte kost’ wordt verstaan lust Fortuné Massijn kennelijk niet. Toch zal het uiteindelijk zijn dood – ze zorgt voor opschudding in Axpoele – betekenen. Als zijn nalatenschap in een kist arriveert treft Fientje, zijn zus, er in zijn portefeuille een foto en een haarlok aan.
‘De fotografie stelde voor een jonge negerin, naakt tot aan de lendenen, de kort-krullende haren dicht geplant, het brons aangezicht blinkend, lachend met een strelende glimlach van stralende ogen en schitterende tanden. De haren leken sprekend op die van het lokje, onder aan het portret, en door Fortunés hand geschreven woorden: Mijn lieve Khamissi.’
Zou Massijn uiteindelijk dan toch te veel van ‘de zwarte kost’ geproefd hebben?
Nu het Belgisch koloniaal verleden sinds geruime tijd volop ter discussie staat, is het verschijnen van ‘De zwarte kost’ quasi perfect getimed. Zeer woke klinkt deze novelle van Cyriel Buysse niet, maar het ironische vertelperspectief maakt zonder meer alles goed.
‘