In ‘Stijloefeningen’ verliest Queneau zich in het technische van de taal
Raymond Queneau, ‘Stijloefeningen’
Hoeveel kanten zijn er aan een verhaal? In tijden waarin maatschappelijke polarisatie, fake news en zelfexpressie hoogtij vieren, en iedereen zijn eigen verhaal kan boetseren, is dat een interessante vraag. En dus heeft ‘Stijloefeningen’ (1947) van de Franse Raymond Queneau ook een veelbelovende premisse: één verhaal op negenennegentig verschillende manieren verteld. Maar welke stemmen verklankt Queneau nu allemaal en hoe doet hij dat precies?
Een onopvallend verhaal
Volgens het boeiende voorwoord van vertaler Rudy Kousbroek kenmerkt Queneaus oeuvre zich door twee zaken: een decor van transportmiddelen en de kleurloze held wiens onopvallendheid in zijn voordeel speelt. Ook in ‘Stijloefeningen’ komen die twee samen, wanneer een jongeman in de metro vanwege zijn opvallende uiterlijk ruzie krijgt met een oudere reiziger.
Veel meer gebeurt er eigenlijk niet. En veel plaats voor uitdieping over de maatschappij, man-manverhoudingen, kledij of non-plaatsen lijkt er op het eerste gezicht dan ook niet te zijn. Tot je de oefeningen naast elkaar ziet. Lees eerst ‘Subjectief’ (perspectief van de jongeman) en vervolgens ‘Ook subjectief’ (perspectief van de oudere reiziger), en je ontdekt hoe de mannen naar elkaar kijken. Perspectief, taalgebruik en levenshouding hangen aan elkaar vast; de inhoud blijkt onlosmakelijk verbonden met de stijl.
Kijken naar de wereld
Als je die visie op de tekst doordrijft, wordt ‘Stijloefeningen’ een oefening in de ekphrasis, traditioneel de beschrijving van een kunstwerk. In zo’n ekphrasis focust de schrijver noodzakelijkerwijze op bepaalde elementen van het beeld dat hij ziet (grootte, kleur, gevoel); andere laat hij achterwege. Elk beeld is immers onderhevig aan een subjectieve blik, zeker wanneer er een ruzie, verschillende locaties en tijdstippen en meerdere personages in het spel komen.
Zo worden niet alleen de bovenstaande oefeningen (‘Subjectief’ en ‘Ook subjectief’) maar ook alle andere subjectief. Zelfs zogenaamde feitelijkheden als afmetingen, tijdstippen en leeftijden worden zelden objectief waargenomen. En het geschil tussen de twee mannen kan al helemaal nooit met absolute zekerheid worden benoemd. Veel zaken zijn nu eenmaal altijd voor interpretatie vatbaar. De wereld is geen wetenschap.
Systematisch knutselen
Hoewel … Queneau zou het daar misschien niet mee eens zijn. Als wiskundige die begeesterd was door systemen, zocht hij ook in de taal naar allerlei structuren. Vooral het hoe van deze oefeningen leek hem te interesseren. En dus trok hij die taalkundige constructies in ‘Stijloefeningen’ zo ver door dat we soms evengoed van ‘Stijlfiguuroefeningen’ zouden kunnen spreken. Het is niet voor niets dat zijn artistieke kring Oulipo de aandacht trok van Georges Perec (bekend van ‘La disparition’ of ‘’t Manco’, de roman zonder de letter e).
Oké, het maakt sommige oefeningen wel amusant. En het is zeker bevredigend dat je onbegrijpelijke oefeningen toch vlot weet te ontcijferen door de kennis van het verhaal die je gaandeweg ontwikkelt:
‘Ik zzelfde jman twuurltr op J. W. Brein. Een kameradviseerde hgrpltsing knoverjas.’
Maar wat daar verder interessant aan is, is ons een raadsel. Net als voor elk woord van je verhaal een letter plakken, zoals in ‘Prosthesis’ (‘Dop geen ndag …’). ‘Gevoel’ zou prachtig kunnen weergeven hoe iemand in zijn beleving focust op het tactiele, maar in plaats daarvan verliest Queneau zich in metaforiek die weinig met het verhaal te maken heeft. Bijna een kwart van de oefeningen draait zo rond taalkunstjes en -geknutsel en geen ervan vormt een meerwaarde. Noch voor de verkenning van stijlen, noch voor de taal.
Van Parijs naar Amsterdam
Ook als schrijver moet dit boek ongetwijfeld een nu eens leuk, dan weer vervelend klusje zijn geweest. Én als vertaler. Veel oefeningen van ‘Exercices de style’ zijn nu eenmaal zo eigen aan het Frans dat ze nagenoeg onvertaalbaar zijn. In zijn adaptatie verhuist Kousbroek het Cour de Rome zelfs naar het Jan Willem Brouwersplein. Daarmee legt hij veel inventiviteit aan de dag. En toch. Als de oefening ‘Parachesis’ de klank ‘dr’ vereist, is het jammer dat de nieuwe locatie niet pakweg Droogbak wordt, maar wel het gekunstelde Drouwersplein.
Hoe mooi het idee ook is, soms laat de tekst te wensen over. Sommige oefeningen zijn inzichtrijk, andere zijn saai en vermoeiend. En de gekke keuze voor ‘inplaats van’ wekt de indruk dat we een gedateerde vertaling lezen. Tot er een nieuwe is, zullen we het met deze mooie uitgave van De Bezige Bij doen, met het prachtige ontwerp van Moker Ontwerp (eveneens een adaptatie van het Franse origineel van Gallimard). Misschien tijd om ook Queneaus andere boeken zo mooi heruit te geven? Kousbroeks voorwoord heeft ons alvast nieuwsgierig gemaakt.