Frederik Willem Daem bundelt broze portretten en miniromans
Frederik Willem Daem, ‘Zelfs de vogels vallen’
Frederik Willem Daem kennen we als de man die 1000 boekomslagen met de hand betitelde en nummerde. Dat de marketingstunt zijn werk heeft gedaan, bewijst de tweede druk die in aantocht is. Daems rijke arsenaal aan karakters, settings en stijlen laat er geen twijfel over bestaan dat de verhalenbundel ‘Zelfs de vogels vallen’ de gimmick stratosferisch ver overstijgt.
Uit Daems debuut blijkt dat hij meer gemeen heeft met Willem Frederik Hermans dan twee derde van zijn naam. Ook Daem is een ‘mislukkingskunstenaar’; nagenoeg elk verhaal gaat inherent over falen. Zo ook het titelverhaal ‘Zelfs de vogels vallen’. Die uitspraak geldt overigens niet alleen voor oude, zieke dieren of voor mussen die in volle vaart tegen het raam knallen. Ook nestvlieders storten te pletter. Om maar te zeggen dat er bij Daem geen leeftijd staat op sterven of kopje onder gaan.
Het verhaal ‘Zelfs de vogels vallen’ is exemplarisch en lang, maar niet het beste wat Daem te bieden geeft. De jonge auteur geeft er een podium aan Teddy Bell, een Amerikaanse ‘telepredikant’, die oproept om te vertragen en de onzekerheid te omarmen. Want ‘daar in het ongewisse, waar tijd is, waar de vraagstukken groter zijn dan de uitroeptekens, dienen de antwoorden zich aan’. Teddy (Tinkerbell) Bell heeft meerdere hoofdzonden op zijn conto en dan vooral hoogmoed. Wat daarop volgt, weten we. Daem zelf gebruikt de metafoor van ‘ladders en slangen’: ‘hoe harder je klimt, hoe sneller je in de kop van de slang zit.’ En weer terug naar af moet. Overigens is Teddy niet het enige personage dat zich met wassen vleugels te dicht bij de zon begeeft.
Helemaal anders en dichter bij huis is ‘Voorbij de klif’. Hoofdfiguren zijn een zekere Frederik Willem Daem en Jozefien, die naar Parijs verhuizen om de afgrond te vermijden. ‘In Brussel had Jozefien gezegd dat er weinig overbleef. Ik voelde het in haar worsteling met de woorden ik, u, en ook nadat ik de zin ‘Ik zie u graag’ uitgesproken had.’ Het Vlaamse accent voegt een broze laag toe aan deze intieme schets, die vernuftig balanceert op de grens van fictie en non-fictie. Of ons dat toch wijsmaakt.
Met ‘Zodiak’, een komische ruimtekrimi, trekt Daem wederom een nieuw blik fantasie open. Hij kruipt er in de huid van een Luxemburgse astronaut, die zijn bladzijden vult met ergernissen over zijn Slovaakse compagnon Juraj (‘Knipt zijn teennagels in het zicht. Heb constante angst voor verdwaalde exemplaren.’) en met ‘manieren waarop Juraj zijn schepper ontmoet’. Denk opzwellende hoofden en klittenband. De absurditeit biedt een welkome adempauze, na het rauwe en oer-Vlaamse ‘Monstertjes II’.
‘Zelfs de vogels vallen’ is niet perfect. En daar zijn we blij om. Daems verhalen ademen durf en zin in experiment. Elke schets, elk verhaal draagt de kiem in zich van een volledige wereld. Zijn verbeelding strekt zich van subtiele portretten op een balkon, tot volledige romans die samengebald worden in een luttele twintig bladzijden. Daem laat je naar adem happen, vraagt met breekbare zinnen om je tempo te vertragen, geeft je mokerslagen, doet je pageturnen, eist dat je de bundel vol afgrijzen weglegt, maar belangrijker: altijd weer oppikt. We gehoorzamen hem graag.