In ‘De New York trilogie’ gaat Paul Auster op zoek naar Paul Auster
Paul Auster, ‘De New York trilogie’
Ergens halfweg de jaren 80 schreef Paul Auster drie intrigerende detectiveverhalen bij elkaar. In tegenstelling tot klassieke titels van het genre, gaat de speurder hier telkens op zoek naar de eigen identiteit. Dat maakt ‘De New York trilogie’ tot een spiegelpaleis waarin personages, lezer en auteur vervagen tot schimmen op zoek naar zichzelf.
‘Hallo? Spreek ik met Paul Auster?’ ‘De New York trilogie’ opent met een mysterieus telefoontje. Meteen speelt Auster een spel met namen en alter ego’s. Niet toevallig heeft één van de vele afsplitsingen de naam William Wilson gekregen, een fijne knipoog naar de doppelgängers van Edgar Allan Poe.
Het is de manier waarop Auster de begrippen identiteit en waarheid opheft en problematiseert die deze romanreeks zo fascinerend maakt. De zoektocht naar zichzelf heeft in het werk van Auster niets mystieks of existentieels. Het opheffen van het ‘ik’ is in deze boeken in de eerste plaats een bevrijding. Wie zich niet aan de regels van de werkelijkheid hoeft te houden, kan zich immers overgeven aan een ongebreidelde fantasie. En hoe meer de verteller probeert om zijn lezers te overtuigen van het feit dat hij een getrouw verslag schrijft, hoe verdachter hij wordt.
‘De New York trilogie’ is daarmee een magistrale postmoderne parodie op het hele detectivegenre. Auster presenteert zijn verhalen wel als klassieke speurtochten maar hij stuurt zijn lezers een spiegelpaleis in: we krijgen flarden en reflecties te zien terwijl we vergeefs zoeken naar een eenduidige, tastbare waarheid. Er hangt een voortdurende waas over de drie korte romans heen. Een dromerig, kleverig rag.
In ‘Broze stad’ leidt een mysterieus telefoontje tot een typisch staaltje detectivewerk. Compleet met achtervolgingen. Het is echter niet duidelijk wie naar wie op zoek is. Ook in ‘Schimmen’ lijken de personages allemaal verschillende facetten van eenzelfde figuur te belichamen. Om ze te karakteriseren trok Auster het hele kleurenspectrum open. ‘Schimmen’ laat zich samenvatten als: Wit krijgt van Blauw de opdracht om Zwart te observeren. De derde roman, ‘De gesloten kamer’, vertelt dan weer het verhaal van een radeloze vrouw die een beroep doet op het hoofdpersonage om haar man op te sporen.
Volgens de flaptekst zijn die drie korte romans op een ingenieuze wijze met elkaar verbonden en dat is eigenlijk niet gelogen. Niet alleen gebruiken ze alle drie clichés en tropen uit het detectivegenre, ook namen duiken opnieuw op en wie aandachtig leest, ontdekt ook speelse overlap in details. Zoals dat verhaal van die man die na een jarenlange afwezigheid wegens geheugenverlies uiteindelijk weer zijn huis binnenstapt. Het maakt het geheel nóg postmoderner, nóg gefragmenteerder, nóg gelaagder, nóg rijker.
In ‘De New Tork trilogie’ wordt geen typische grootstadblues bezongen. Wel wordt de Big Apple opgevoerd en gebruikt als decor waarin personages verdwijnen of vervagen. Heerlijk om daar ook als lezer een tijdje in op te gaan en jezelf zo in een boek te kunnen verliezen. Deze drie korte romans vormen een prima startpunt om van daaruit het hele oeuvre van de Amerikaan te ontdekken!