Olyslaegers schrijft de bekentenis te veel
Jeroen Olyslaegers, ‘Willem en mijn wellust’
Wij. Winst. Wil. Wildevrouw. Als introductie kan dat volstaan. Stuk voor stuk zijn dit diepgravende romans, met klinkende namen (tevens tongbrekers voor ons koningshuis), opgetekend in een sappige stijl, een banket van taal. De verhalen zijn geworteld in de Vlaamse klei en vormen een verhaalwereld op zich, met personages die van boek naar boek hoppen, soms zelfs over de tijdsgrenzen heen. Eind 2022 verscheen dan de novelle ‘Willem en mijn wellust’ – weer met die zwierige W’s. Deze keer belanden we afwisselend in de belle époque en in de tijd van de Beeldenstorm.
Brievenbuit
Op het einde van zijn leven schrijft feuilletonist Hippolyte van Damme het relaas van een opmerkelijke diefstal die hij in 1885 pleegt. Al van meet af aan aanvaardt hij een ‘occasioneel verdorven vent’ (20) te zijn. Zo lijkt hij zijn schuldgevoelens in een dikke saus van berusting te sokken. Toch vraagt hij zich met Montaigne af of deze kans wel opportuun was. Waren de brieven die hij stal voor hem voorbestemd? Het conflict wordt uitgevochten op het slagveld van zijn geweten en de lezer zit op de eerste rij.
De brieven die Hippolyte steelt, zijn die van de drukker Willem Silvius aan zijn vrouw, geschreven in de tijd van de Beeldenstorm en dus van de verhaalwereld van ‘Wildevrouw’. Sterker nog, het is in herberg de Engel dat Willem wordt opgesloten, op verdenking van het drukken van opruiende literatuur. De vier brieven waarin hij zijn echtgenote smeekt hem uit deze penibele situatie te bevrijden, worden afgewisseld met Hippolytes bevindingen bij het lezen van zijn brievenbuit. En zo wordt de 16e-eeuwse gevangene ‘zijn’ Willem, terwijl hij nadenkt over zijn diefstal.
De bekentenis te veel
Amandine, zijn minnares, is getrouwd met een bankier die zich, net als vele tijdgenoten, verrijkt aan Congo, een ‘banket waar ze zichzelf voor hebben uitgenodigd’ (56). Een diefstal van een heel andere orde dus. Dat je bij het schrijven over het 19e-eeuwse Antwerpen niet om het door de Belgen geplunderde Congo heen kan, heeft Olyslaegers goed begrepen. Het boek gaat tenslotte over eigendom en diefstal. In een landhuisje in Edegem lezen de minnaars heimelijk de brieven. En zo leidt een ondeugend maar subtiel spel van verleiding en bezit tot een al dan niet opportune bekentenis.
Met deze novelle doet Olyslaegers ons nadenken over buit en bezit, woede en wellust, vriendschap en verraad. Het is een boekje over bibliofilie en haar uitwassen, de hebzucht en de pijn bij verlies. Het is een must voor fans van ‘Wildevrouw’, want nog één keer keren we terug naar de herberg, en ontmoeten we enkele oude bekenden opnieuw. Toch kan voor wie ‘Wildevrouw’ niet heeft gelezen ‘Willem en mijn wellust’ perfect op zichzelf staan. Voor de verteller is dit de bekentenis te veel, voor de auteur een mooie aanwinst voor zijn rijke oeuvre. Resten ons de wijze woorden: wee uw wellust!