Jesse Ball verlegt genadeloos de blik naar zichzelf
Jesse Ball, ‘Zelfportret’
Als docent creative writing aan een Amerikaanse universiteit onderzoekt de in Long Island geboren schrijver en dichter Jesse Ball wat literatuur zoal vermag. Ball blijkt overigens een erg veelzijdig (én rebels!) schrijver die geen enkele uitdaging uit de weg gaat. De ruimschoots van tatouages voorziene Amerikaan met Iers-Siciliaanse roots schrijft vrijwel onophoudelijk in notaboekjes (waar hij desgevallend ook vosjes in tekent), maar blijkt evengoed ook boeken met/op zijn telefoon te schrijven. Op die manier houdt hij het allemaal, zowel voor zichzelf als voor zijn steeds groter wordende publiek, erg spannend.
Jong talent op dreef
Al op jonge leeftijd werd Balls’ literaire talent opgemerkt. Zo publiceerde het erg invloedrijke literaire tijdschrift Granta zijn werk en werd hij door hen beschouwd als een van de in de gaten te houden namen. Die belofte maakt hij sindsdien met elke nieuwe publicatie net iets meer waar. Balls’ uitdijende literaire universum beslaat intussen zowel novelles, kortverhalen, romans als dichtbundels. Tot op heden zat een biografische schets er nog niet in. Die is er nu met het door Jan Willem Reitsma uit het Engels vertaalde ‘Zelfportret’ wél, zij het natuurlijk – getrouw aan diens erg onnavolgbare wispelturigheid – met een eigenzinnige twist.
Biografie met een twist
‘Zelfportret’, geschreven tijdens één (!) dag op het landgoed van de immens populaire thrillerauteur John Grisham (‘een man die ik niet ken’) is misschien wel de meest openhartige blik op Balls’ persoonlijkheid. In net geen honderdtwintig bladzijden beschrijft hij allerlei gedachtenspinsels en overwegingen. Ball laat zich onder meer leiden door zowel visie als het (autobiografische) werk van de Franse auteur/fotograaf/schilder Edouard Levé (o.a ‘Zelfmoord’, uitgegeven via Koppernik). Die zag het autobiografisch schrijven (gebundeld als ‘Autobiographie’) als een samenraapsel van geïsoleerde zinnen die iemands’ gemoedstoestand weergeven. Losse scherven en fragmenten waarbij de ene niet voor de andere moet onderdoen, opgetekend met een erg eenvoudige, trefzekere stijl en souplesse. Tekenend is diens vertelstijl, met korte, heldere en strak afgemeten zinnen waarbij hij soms van de hak op de tak springt.
Ontwapenend, eigenzinnig en kritisch
Interessant is onder meer hoe Ball in ‘Zelfportret’ ook de minder fraaie of aangename kanten van het leven laat zien. Onverbloemd heeft hij het bijvoorbeeld over zijn gevecht met drank en drugs (heroïne). Elders beschrijft hij ook moeilijke, complexe familiale relaties, waaronder die met zijn vader en met zijn (overleden) broer. Al valt misschien nog het meest op hoe hij openlijk, vaak met een tikkeltje absurdisme en zelfrelativering, systeemkritiek aanbrengt. Zo heeft hij niet veel op met het Amerikaanse vrijheidsideaal (“het Amerikaanse ideaal waar ik de grootste hekel aan heb is vrijheid”) en wijst hij ook de kapitalistische tijdsgeest duidelijk af (“ik ben het niet met The New York Times eens dat wilskracht eindig is en dat er echt niets anders op zit dan toegeven aan de kapitalistische tijdsgeest”).
Daarnaast valt ook diens erg eigenzinnige blik op de wereld op, zo beschrijft hij de erg aparte verhouding tussen literatuur en economie: “ik geloof niet dat boeken ergens over gaan” luidt een van zijn bijzonder merkwaardige stellingnames. Ook elders toont Ball zich rebels en provocatief (“ik vind niet dat het schrijven van boeken een puur financiële kwestie zou moeten zijn”). Een aparte, maar lezenswaardige biografie dus van Jesse Ball.