In het circus van Marnix Peeters gedumpt
Marnix Peeters, ‘Oogje. Het kleine meisje uit de Lange Tafelstraat’
Na zijn debuut ‘De dag dat we Andy zijn arm afzaagden’ is Marnix Peeters (1965) met ‘Oogje. Het kleine meisje uit de Lange Tafelstraat’ inmiddels al aan zijn tiende roman toe. Alweer tovert hij in zijn nieuwe worp dolkomische personages uit zijn hoge toverhoed.
Ofschoon Peeters nu onderdak heeft gevonden bij De Arbeiderspers tapt hij niet uit een nieuw vaatje, laat staan dat hij verrassend nieuwe accenten legt. Hij wijkt ook hier nauwelijks af van zijn vertrouwd recept: te gekke personages die zich bewegen in de wisselende decors van een circus, een bordeel, een frituur, een restaurant of een dokterspraktijk. Dat alles overgoten met een pikante dosis seks, zodat de lezer gedurende de hele rit bij de les wordt gehouden.
Dit keer voert hij Oogje, een meisje met het syndroom van Down, als hoofdpersonage op. Haar ouders willen haar kwijt en zo komt ze terecht in het Huis van Vertier, het circus van Fred Trompet. Het is uitgerekend daar dat ze Beertje De Winter, de verteller van de roman, ontmoet. Beertje is eveneens het kind van nietsontziende ouders die hem op een dag aan Leider Weiss, de rechterhand van directeur Trompet, toevertrouwen.
‘Leider Weiss plantte zijn vingertoppen boven op mijn hoofd en maakte een draaibeweging, alsof hij het deksel van een pot schroefde, en ik draaide om mijn as, zodat hij mijn achterkant kon inspecteren.’
Nadat ze er enkele nummers hebben ingestudeerd – hun acts zijn van een karikaturaal en stuntelig amateurisme – lukt het beiden, na een aanslag op directeur Trompet, het Huis van Vertier te ontvluchten. Een prima gelegenheid waarvan Peeters handig gebruikmaakt om zijn roman volgens een vooraf bedacht stripscenario, met in het oog springende tussentitels, te laten evolueren. Het zorgt alvast voor een stevige dynamiek, die nog versterkt wordt door een stoet al te zotte nevenpersonages: Theodor Rheinstein, Swa Van Kerkhof, Kenny Reetliker en niet te vergeten de rondborstige hoer Ruxandra.
Het staat dan ook als een paal boven water dat Peeters dolle pret heeft beleefd tijdens het neerpennen van die fragmenten waarin Ruxandra haar kunstjes demonstreert. Hier ontpopt hij zich als een ware taalvirtuoos die zijn ongebreidelde verbeelding de vrije loop laat.
Toch verschuift bij dit alles de relatie tussen Oogje en Beertje geen moment naar de achtergrond. De dag waarop Oogje – ze spreekt de zeldzame taal Tiszasziget en weet alles over Amerikaanse soul, blues en rockabilly – in handen valt van taalwetenschapper Rheinstein, onderneemt een ontredderde Beertje alles wat in zijn mogelijkheden ligt om haar terug te vinden. Het einde van een roadnovel, waarna de twee protagonisten hun thuisbasis gaan opzoeken.
‘Oogje. Het kleine meisje uit de Lange Tafelstraat’ is een stilistisch knappe roman van een schrijver wiens vrolijke, af en toe absurde hersenspinsels vooralsnog niet gaan vervelen.