Zola’s ‘Midnight in Paris’
Émile Zola, ‘Het meesterwerk’
Er bestaan zekerheden: ieder jaar kent vier seizoenen, de duivel draagt geen wollen muts en een roman van Émile Zola (1840-1902) eindigt slecht voor het hoofdpersonage.
De context van het naturalisme waarbinnen Zola opereerde wou ‘het menselijke bestaan’ documenteren. Geen romantisch escapisme, maar de slagen en zegeningen van het leven haarscherp aan de pagina’s toevertrouwen. Het zorgde ervoor dat romans als ‘Germinal’ (1885) of ‘La bête humaine’ (1890) de leefwerelden van Zola’s personages danig accuraat neerzetten dat ze anno 2020 perfect leesbaar blijven.
Zo is het ook gesteld met ‘Het meesterwerk’ uit 1886. De Franse naturalist biedt er een inkijk in een wereld die op het punt staat kennis te maken met het impressionisme. De negentiende eeuw was de eeuw waarin massaproductie zich manifesteerde, waarin de aristocratie langzaam maar zeker de greep verloor op de maatschappij. De kunstenaars die tot dan toe grotendeels opdrachten ontvingen van die aristocratie, moesten op zoek naar een nieuwe manier om zich van een inkomen te voorzien.
Zola zet die wereld neer via een groepje kunstenaarsvrienden, waarvan schilder Claude Lantier de meest beloftevolle is. Ze ontmoeten elkaar in cafés, waar ze urenlang uitweiden over de nieuwste muziek van Wagner of Offenbach. Op donderdagavond eten ze samen bij schrijver Sandoz (een verkapt zelfportret van Zola), waarbij er lang getafeld en nog langer gepraat wordt. Geld is er amper, vriendschap is er met overvloed. Zo lijkt het toch.
Claude neemt na een tijdje de wijk naar het platteland, samen met zijn vroegere model Christine. Ze huwen, een kind wordt geboren. Evenwicht kondigt zich aan, temeer omdat Claude steeds meer in staat blijkt de atmosfeer van een landschap te vangen in een doek. Maar de lokroep van Parijs kan hij niet weerstaan. Teruggekeerd blijft het succes uit, terwijl de vroegere vrienden ondertussen hun plaatsje binnen de culturele hiërarchie wisten te veroveren.
Het bestaan van Claude begint te ontrafelen: het huis moet verlaten worden, ze gaan samenhokken in het atelier. Ondertussen gaat hij steeds obsessiever schilderen, blijft hij maandenlang priegelen aan één doek. Wanneer zijn kind sterft, kan hij zich niet bedwingen toch het dode jongetje te schilderen. Het portret wordt geaccepteerd voor het jaarlijkse salon, maar alweer blijft succes uit. De kelk is tot de bodem geledigd, Claude Lantier trekt zijn finale conclusie.
De manier waarop Zola details selecteert zorgt ervoor dat zijn proza leest als een film. Wanneer Lantier eet in een morsig etablissement, schrijft hij:
‘Toen was hij weer terug in de rue de la Femme-sans-Tête en ging er lunchen bij Gomard (…) Er zaten metselaars aan tafel in hun met pleisterkalk besmeurde werkkiel; en net als zij en samen met hen at hij er de ‘gewone pot’ van acht sous (…) op een bord dat nog nat was van het afwaswater.’
Wanneer het gaat over het gevoelsleven van zijn personages toont hij zich minder als een fijnschilder, maar haalt hij de grove borstel boven. We zijn vergeten hoeveel uitroeptekens we tegenkwamen. Sommige zinnen lijken rechtstreeks geplukt uit een bouquetroman:
‘Nooit eerder had ze zich met zoveel huiverende begeerte aan hem gegeven.’
In Woody Allens film ‘Midnight in Paris’ (2011) verlangt Owen Wilsons personage naar de roaring twenties in Parijs. Wanneer hij via een ‘Back to the future’-moment in de Parijse jaren twintig belandt, kan hij zijn geluk niet op. Wie een soortgelijke sensatie wil beleven en een indruk wil krijgen van de begindagen van het impressionisme, heeft Woody Allen niet nodig. Dit boek volstaat.
Vertaler: Marijke Scholts, Lidewij van den Berg