Bart Chabots kroniek van een leven zonder reserve

Bart Chabots kroniek van een leven zonder reserve

Bart Chabot, ‘Brood’ 3 out of 5 stars

Neil Youngs langspeler ‘Tonight’s the night’ (1975) bevat met het nummer ‘Tired eyes’ een ode aan Crazy Horse-gitarist Danny Whitten. Drie jaar ervoor had de muzikant het tijdelijke voor het eeuwige ingewisseld na een overdosis. In ‘Tired eyes’ werpt Young een vraag op. Was Whitten nu een verliezer of iemand die zonder reserve koos voor een leven zoals hij het zag? Het antwoord laat Young in het midden. Hij besluit met: ‘He tried to his best but he could not’. Een zin die een echo vindt in volgende uitspraak van Herman Brood (1946-2001):


Ik ben geen “goed mens”. […] Ik voel me wereldvreemd als ik hoor wat er her en der wordt uitgevreten op deze bol. […] Het geweten knaagt soms oorverdovend, maar nu spreek ik van heel zeldzame momenten. Wat hoor ik toch? Ik geniet ervan als ik iets goed doe. Maar ja, dat is zelden.

Geen halfslachtig gedoe

Net als Whittens bestaan kwam Broods leven vroegtijdig tot een einde. Beiden voelden geen behoefte om enige reserve in te bouwen. Ze lieten de kaars aan beide einden branden. ‘Brood’ is een omnibus die Bart Chabots activiteiten als Broods biograaf omsluit. Van oktober 1991 tot Broods uitvaart op 16 juli 2001 tekende Chabot in een sobere stijl het Pietje Bell-achtige bestaan van de Amsterdamse muzikant en kunstschilder op. Het levert een dagboekachtig relaas op waarbij humor de rode draad lijkt te vormen:

Toen we naar de uitgang liepen, boog Herman zich naar de receptioniste: ‘Het staat 2-0 voor Real,’
‘Voor voetbal interesseer ik me niet,’ antwoordde zij zonder van haar werk op te kijken.
‘Dat heb ik met seks,’ zei Herman glimlachend. ‘Seks interesseert me niet. Es muss nur da sein.’

Waarschijnlijk vallen er leuke quizvragen te distilleren uit ‘Brood’. Vragen als ‘Hoeveel vrouwen versierde Brood in 1993?’ of ‘Hoe vaak diende de Amsterdammer beroep te doen op een dokter na een trip gone wrong?’. Tegelijkertijd zijn Broods strapatsen irrelevant. Het zijn louter kruiden op een bestaan waaruit Brood alles lijkt gehaald te hebben. Geen halfslachtig gedoe. Geen gemekker om gemiste kansen. Brood was ook geen would-be poète maudit à la Pete Doherty. Daarvoor was hij zich te sterk bewust van de omgeving waarin hij zich bevond.

Dialogen die naar de kern boren

In Harlem begon het me te dagen. Het was veel erger dan ik me had voorgesteld. […] Onbewoonde straten […] Ramen met vuilniszakken dichtgeplakt. […] Ik kon niet geloven dat er kinderen opgroeiden. Het enige wat je daar te doen staat is aan de dope gaan, of het verhandelen.

Naarmate de jaren vorderen wordt de toon van een branieachtig jongensboek gaandeweg ingewisseld voor korte dialogen die meteen naar de kern boren. In juni 2000 spreekt Chabot lange tijd met Brood. De drugs leveren niet meer het gehoopte effect op.

Het duurt een poosje voordat Herman zich hervonden heeft.
‘Ik heb iemand nodig … Zodra zich dat niet voordoet, een meisje … Zo slepen wij ons door het leven.’

Het beeld dat naar voren treedt uit ‘Brood’ is dat van een eeuwige zoeker. Maar ook dat van een man die zich uitstekend weet te vermaken. Herman Brood zou zomaar een personage kunnen zijn uit Jan Cremers roman ‘Ik, Jan Cremer’ (1964).

‘Brood’ is een lijvig werk dat zich uitstekend leent tot het lezen van korte stukjes. Een tegengif voor een periode waarin middelmatigheid gevierd wordt als een vreemde vorm van excelleren.

Related Images: