Diepzinnig struinen op het platteland met Paul Demets

Diepzinnig struinen op het platteland met Paul Demets

Paul Demets, ‘De hazenklager’ 4 out of 5 stars

Van 2016 tot 2019 was Paul Demets (1966) plattelandsdichter van Oost-Vlaanderen. Al die tijd observeerde hij mensen, dieren en de natuur die met elkaar verbonden zijn. ‘De hazenklager’, zijn nieuwste bundel, is luidens een wervende tekst een vurig pleidooi voor het aanvaarden van andersheid, vreemdheid en ambiguïteit. Sinds zijn debuut in 1999 met ‘De papegaaienziekte’ nam zijn populariteit – in hoeverre geldt zulks in het land van de dichters? – gestaag toe. Wat hij publiceert werd ook door literaire jury’s opgemerkt en bekroond: de Herman de Coninckprijs voor ‘De bloedplek’ (2011) en de Jan Campertprijs voor ‘De klaverknoop’ (2018).

Demets is een dichter die graag zijn geheim schuiloord verlaat om zich onder de mensen te begeven. Bijna elke gelegenheid grijpt hij aan om als een volleerd declamator uit eigen werk voor te lezen. Is hij daarom een volkse dichter? Integendeel. Hij tast zorgvuldig alle mogelijkheden van de taal af en heeft met de jaren een typische poëtica opgebouwd. Verrassende en betekenisvolle beelden waarbij hij er angstvallig over waakt niet in een stuitend hermetisme te vervallen. Wellicht om die reden duidt hij in een verantwoording de afzonderlijke cycli van ‘De hazenklager’. Een titel die verwijst naar een blaasinstrument door jagers gebruikt – het bootst het geluid na van een gewonde haas – om vossen te lokken.

Bomen die worden bedreigd, de industrie die alsmaar verder oprukt, landbouwers die wurgcontracten ondertekenen, overal aanwezige handen, de boer en zijn geloof in God, de verloedering van het landschap, enzovoort. Het komt allemaal aan bod. Hoe raak formuleert hij het in deze vol symboliek geladen regels: ‘Hij ziet mij. Hier vloekt men niet. De god vergeefs wordt graag aanbeden, zijn das strak rond zijn dansende adamsappel als hij spreekt.’

En nergens wordt wat ooit op het platteland is geweest, zo treffend beschreven als in dit gedicht: ‘Het verbranden van loof op de akker, het traag optrekken van de rook als had de lucht moeite met inhaleren. En jij kwam je lichaam niet uit. Je keek, maar de spiegel was beslagen. Zijn de dieren op hun hoede, katten die, wanneer iets hen doet opschrikken, in hun slaap de oren spitsen? Je lag uren op de bank en zag op het scherm ijsschotsen loom worden en drijven. Was je daarvoor aan het bloeden?’

De al lang vergeten Jan Greshoff schreef ooit dat een gedicht eerst een goed gedicht is als het soeverein geworden is, wanneer het als een nieuw ongebonden organisme, naast zijn maker staat, met wie het geen enkele relatie meer heeft. Een omschrijving die best toepasselijk is op de verzen van Paul Demets, die allesbehalve een op goedkoop succes beluste ‘woordengoochelaar’ is.

De hazenklager Book Cover
De hazenklager De Bezige Bij 64 p.

Related Images: